□ 4. Je kan stoffen / moleculen categoriseren in de 3 soorten stoffen:
o a. Je weet waar de metalen en niet-metalen staan in het periodiek systeem;
o b. Je weet wat moleculaire stoffen zijn en uit welke atoomsoorten ze opgebouwd zijn;
o c. Je weet wat zouten zijn en uit welke deeltjes ze opgebouwd zijn.
□ 5. Je kunt op microniveau uitleggen waardoor een metaal stroom kan geleiden en welke fase:
o a. Je weet dat metalen gerangschikt zijn in een metaal rooster;
o b. Je weet dat metalen een metaalbinding hebben;
o c. Je weet dat metaalbinding een sterke binding is;
o d. Je weet wat een metaalbinding is en hoe het eruit ziet;
o e. Je weet de ‘voorwaarde’ van elektriciteitsgeleiding.