This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
De Tweede Wereldoorlog
Formatieve toets
Slide 1 - Slide
Met welk land sloot Hitler voor de Tweede Wereldoorlog een niet-aanvalspact?
A
Frankrijk
B
Groot-Brittannië
C
Sovjet-Unie
D
Tsjechoslowakije
Slide 2 - Quiz
Welk begrip past het beste bij de volgende omschrijving: Het niet meewerken met de Duitse bezetter.
A
Onderduiken
B
Jappenkamp
C
Verzet
D
Bondgenootschap
Slide 3 - Quiz
Welk land hoort niet bij de Asmogendheden?
A
Duitsland
B
Italië
C
Japan
D
Ottomaanse Rijk
Slide 4 - Quiz
Welke landen hoorden bij de geallieerden en welke bij de as-mogendheden? Sleep ze naar de juiste plek.
As-mogendheden
Geallieerden
Japan
Groot-Brittannië
Verenigde Staten
Duitsland
Italië
Sovjet-Unie
Slide 5 - Drag question
De Tweede Wereldoorlog duurde van:
A
1940 - 1945
B
1939 - 1944
C
1914 - 1918
D
1939 - 1945
Slide 6 - Quiz
Boven de tijdbalk staan verschillende data uit het jaar 1940.
➤Sleep bij de volgende gebeurtenissen naar de juiste dag.
Nederland geeft zich over.
Rotterdam wordt gebombardeerd.
Duitsland valt Nederland aan.
Slide 7 - Drag question
Om welke twee doelen viel Hitler de Sovjet-Unie binnen?
A
Grondstoffen en lebensraum
B
Lebensraum en meer soldaten
C
Grondstoffen en meer soldaten
D
De bevolking en de economie
Slide 8 - Quiz
Welk land hoort niet bij de Geallieerden?
A
Verenigde Staten
B
Sovjet-Unie
C
Japan
D
Canada
Slide 9 - Quiz
Door welke gebeurtenis eindigde de Tweede Wereldoorlog?
A
De atoombom op Nagasaki
B
De val van Berlijn
C
D-Day
D
Operatie Market-Garden
Slide 10 - Quiz
Hoe wordt de snelle manier van verovering door de Duitsers genoemd?
A
Blitzkrieg
B
Von Schlieffenplan
C
Operatie Barbarossa
D
Slag om Engeland
Slide 11 - Quiz
Hoe wordt het genoemd als je jezelf overgeeft als land?
A
Capitulatie
B
Collaboratie
Slide 12 - Quiz
De Tweede Wereldoorlog in Nederland begon op:
A
5 mei 1940
B
8 mei 1940
C
10 mei 1940
D
15 mei 1940
Slide 13 - Quiz
Wie is deze man?
A
Lenin
B
Stalin
C
Mussert
D
Mussolini
Slide 14 - Quiz
Op welke datum eindigde de Tweede Wereldoorlog in Europa?
A
8 mei 1945
B
5 mei 1945
C
september 1944
D
6 juni 1944
Slide 15 - Quiz
Wie is deze man?
A
Churchill
B
Roosevelt
C
Mussolini
D
Stalin
Slide 16 - Quiz
Met de inval in welk land begon verklaarden Frankrijk en Engeland Duitsland de oorlog?
A
Nederland
B
Polen
C
België
D
Sovjet-Unie
Slide 17 - Quiz
Wanneer begon de Tweede Wereldoorlog?
A
1939
B
1940
C
1945
D
1914
Slide 18 - Quiz
Wanneer gingen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten meedoen met de Tweede Wereldoorlog?
A
1939
B
1940
C
1941
D
1942
Slide 19 - Quiz
Waar staat de "D" bij D-Day voor?
A
Decision
B
Dinsdag
C
Death
D
Domino
Slide 20 - Quiz
Sleep de gebeurtenissen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.
Duitsland valt Polen aan.
Japan valt Pearl Harbor aan.
Duitsland valt Nederland aan.
D-day.
Atoombommen op twee Japanse steden.
Slide 21 - Drag question
Wie is deze leider?
A
Churchill
B
Stalin
C
Roosevelt
D
Mussert
Slide 22 - Quiz
Sleep de namen van de leiders en de vlaggen van landen waar ze vandaan komen naar de juiste persoon in de foto.
Churchill
Stalin
Roosevelt
Slide 23 - Drag question
Veel gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog zijn verfilmd. Op de foto zie je een beeld uit een film. Over welke gebeurtenis gaat deze film? Kies het juiste antwoord.
A
Operatie Barbarossa.
B
De Duitse aanval op Polen.
C
De Slag om Stalingrad.
D
D-Day
Slide 24 - Quiz
De Duitsers maakten veel discriminerende regels tegen de joden. Zet de volgende regels in de juiste tijdsvolgorde. Begin met de regel die als eerste werd ingevoerd.
Alle joden moeten een gele ster op hun kleding dragen.
Joodse ambtenaren en leraren worden ontslagen.
Steeds meer joden worden opgepakt en naar concentratiekampen gebracht.
Veel openbare plaatsen zijn voortaan verboden voor joden.
Slide 25 - Drag question
Sleep de gebeurtenissen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.
Duitsland valt Polen aan.
Japan valt Pearl Harbor aan.
Duitsland valt Nederland aan.
D-day.
Atoombommen op twee Japanse steden.
Slide 26 - Drag question
Plaats de zinnen in de goede volgorde.
1
2
3
4
De Joden moeten een gele ster dragen en worden gepest en gediscrimineerd.
De leider van de NSDAP vindt dat Joden minderwaardige mensen zijn.
De nazi’s besluiten om de Joden in de veroverde gebieden uit te roeien.
In concentratiekampen zijn zeker zes miljoen Joden gedood.
Slide 27 - Drag question
➤Wat gebeurde er tijdens De anschluss
A
Tsjecho-Slowakije werd bij Nazi-Duitsland getrokken
B
De Duitse aanval op Polen
C
Sudetenland werd geannexeerd
D
De aansluiting van Oostenrijk bij Nazi-Duitsland
Slide 28 - Quiz
➤Met welk land sloot Hitler voor de Tweede Wereldoorlog een niet-aanvalspact?
A
Frankrijk
B
Groot-Brittannië
C
Sovjet-Unie
D
Tsjechoslowakije
Slide 29 - Quiz
➤Welk land stond in de Tweede Wereldoorlog aan de kant van Duitsland?
A
Hongarije
B
Rusland
C
Japan
D
China
Slide 30 - Quiz
➤De poster gaat over Pearl Harbor.
Wat is daar gebeurd?
A
Amerikaanse soldaten veroverden dit Japanse eiland.
B
Amerikaanse soldaten vielen een marinebasis in Japan aan. 2400 Japanse soldaten kwamen om.
C
Japan viel een Amerikaanse marinebasis aan. 2400 Amerikaanse soldaten kwamen om.
Slide 31 - Quiz
Dit is een luchtfoto van het grootste Duitse vernietigingskamp, Auschwitz, gelegen in Polen.
Vanuit welk Nederlands kamp vertrokken de Joden transporten richting kampen zoals Auschwitz
A
Kamp Westerbrok
B
Kamp Vught
C
De Scheveningse gevangenis
D
Kamp Amersfoort
Slide 32 - Quiz
Veel gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog zijn verfilmd. Op de foto zie je een beeld uit een film.
➤Over welke gebeurtenis gaat deze film? Kies het juiste antwoord.
A
Operatie Barbarossa.
B
De Duitse aanval op Polen.
C
De Slag om Stalingrad.
D
D-Day
Slide 33 - Quiz
Veel historici zien de afloop van de Eerste Wereldoorlog als een oorzaak van de Tweede Wereldoorlog.
➤Welk argument hoort bij deze mening?
A
De Sovjet-Unie sloot een niet-aanvalsverdrag met Duitsland.
B
Duitsland was ontevreden over het Verdrag van Versailles.
C
Frankrijk wilde het verloren grondgebied terug hebben.
D
Groot-Brittannië vond dat Duitsland niet hard genoeg was aangepakt.
Slide 34 - Quiz
Hieronder staan vier beweringen over de Jodenvervolging in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
➤Welke bewering is juist?
A
Alleen Joden waren verplicht altijd een persoonsbewijs bij zich te hebben.
B
Het grootste deel van de Joden kon de oorlog overleven dankzij de
mogelijkheid om onder te duiken.
C
Joden werden vervolgd omdat ze tegen de nazi's waren en niet op de
NSDAP stemden.
D
Na een razzia werden Joden afgevoerd naar doorgangskamp Westerbork.
Slide 35 - Quiz
Wat betekent het woord Lebensraum? Een woord wat hij vaak gebruikte om te verklaren waarom hij Oost-Europa binnen viel
A
De aansluiting van alle Duits sprekende mensen in 1 land
B
De verklaring van undermensen en ubermensen had hiermee te maken
C
Het betekent levensruimte, hij vond dat de Duitsers meer land nodig hadden voor hun volk
D
West-Europa was te klein om genoeg leef ruimte te pakken