Convergente platen zijn platen die naar elkaar toe drijven. Hierbij zijn 3 mogelijkheden:
1: Twee continentale platen (landplaten) drijven naar elkaar toe: dan ontstaan er plooiingsgebergte. Allebei de platen zijn van hetzelfde materiaal en daardoor duwen ze elkaar omhoog. Tijdens het omhoog duwen van de platen verkreukelen de twee platen in elkaar en hierdoor ontstaan er hoge bergen, zoals de Himalaya en de Alpen.
2: Twee oceanische platen (zeeplaten) drijven naar elkaar toe: daarbij schuift de ene plaat onder de andere. De zwaarste en oudste plaat schuift onder de lichte en jongere plaat. Als de ene plaat onder de andere plaat schuift noem je dit 'subductie'. Gebieden waar dit gebeurt noem je 'subductiegebieden'. In deze gebieden komen veel zware aardbevingen voor en er barsten vaak vulkanen uit. Dat komt omdat de plaat die onder de ander schuift, smelt in het magma van de mantel. De nieuwe magma die daardoor ontstaat wil graag weer omhoog en ontsnappen. Dit gebeurt dan via vulkanen.
3: Eén continentale en één oceanische plaat drijven naar elkaar toe: hierbij is er ook sprake van subductie. De zware oceanische plaat schuift onder de lichtere continentale plaat. Ook hierbij komen veel zware aardbevingen voor en barsten er vaak vulkanen uit. Doordat de oceanische plaat onder de continentale plaat schuift, smelt er ook weer een stuk van de oceanische plaat. Het nieuwe magma dat hier ontstaat wil weer omhoog. Hierdoor ontstaan er vaak vulkanische gebergtes, zoals het Andesgebergte.