oefentoets h4

oefentoets h4
1 / 50
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

oefentoets h4

Slide 1 - Slide

Welke grootheden moet je weten om de gemiddelde snelheid te kunnen berekenen
A
meter en tijd
B
kilometer en uur
C
afstand en tijd
D
meter en seconde

Slide 2 - Quiz

Welke eenheden moet je weten om de gemiddelde snelheid te kunnen berekenen
A
meter en uur
B
kilometer en uur
C
kilometer en seconde
D
afstand en tijd

Slide 3 - Quiz


In welk diagram is er sprake van een eenparige beweging
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 4 - Quiz


In welk diagram is er sprake van Rechtevenredig verband
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 5 - Quiz

Stan rijdt 130 km/h.
Hoeveel m/s is dat?
A
36 m/s
B
468 m/s
C
72 m/s
D
100 m/s

Slide 6 - Quiz

Een F-16 straaljager vliegt ongeveer 650 m/s.
Hoeveel km/h is dat?
A
181 km/h
B
2340 km/h
C
1235 km/h
D
1000 km/h

Slide 7 - Quiz

Welke gaat sneller?
A
12 km/h
B
12 m/s
C
Even snel
D
Dat kan je niet zeggen

Slide 8 - Quiz

Hoe heet dit diagram?
A
t,v-diagram
B
v,t-Diagram
C
m/s,s-diagram
D
Geen van allen

Slide 9 - Quiz

Hoe bereken je de afstand uit een v,t-diagram?
A
de oppervlakte boven de grafiek
B
de steilheid van de lijn
C
de oppervlakte onder de grafiek
D
dat kan niet

Slide 10 - Quiz


Bereken de afgelegde afstand
A
30 m
B
8 m
C
120 m
D
240 m

Slide 11 - Quiz


Bereken de afgelegde afstand
van 0 tot 8 seconde
A
165m
B
180m
C
315m
D
240m

Slide 12 - Quiz

Wat kan jij zeggen over de resulterende kracht
A
de fietser versnelt
B
de fietser vertraagd
C
de fietser fietst constant

Slide 13 - Quiz

Wat is de resulterende kracht?
A
100 N
B
60 N
C
40 N
D
0 N

Slide 14 - Quiz

Wat is de resulterende kracht
A
Versnelt 175N
B
Vertraagd 175N
C
Vertraagd 125
D
Constant

Slide 15 - Quiz

Een oma loopt achter een kinderwagen, zij duwt met 30N. Het waait de luchtweerstand is 80N. Een scholier stapt van zijn fiets en helpt de oma met 60N. De rolweerstand is 10N. Wat is de netto kracht?
A
10N
B
0
C
100N
D
-10N

Slide 16 - Quiz

Wat is de resulterende kracht?
A
290 N links
B
290 N rechts
C
50 N rechts
D
50 N links

Slide 17 - Quiz

De eenheid van Arbeid is
A
J
B
Nm
C
W
D
J/s

Slide 18 - Quiz

Bereken
de negatieve
arbeid
A
W = 1800 J
B
W = 90 J
C
W = 0 J
D
W = - 1800 J

Slide 19 - Quiz

De wrijvingskrachten verrichten arbeid. In welke energievorm wordt de energie dan omgezet?
A
Kracht
B
Kinetische
C
Warmte
D
Zwaarte

Slide 20 - Quiz


Hoe groot is de arbeid die je moet leveren om de veer 80 cm uit te rekken?
A
40 Nm
B
80 Nm
C
120 Nm
D
160 Nm

Slide 21 - Quiz

Bij het gewichtheffen lift je een halter van 40 kg
50 cm. Hoe groot is de verrichte arbeid?
A
20 J
B
196,2 J
C
2000 J
D
19620 J

Slide 22 - Quiz

Negatieve arbeid...
A
bestaat niet
B
is hetzelfde als energieverlies
C
ontstaat als afgelegde weg en kracht niet constant zijn
D
ontstaat als afgelegde weg en kracht tegengesteld gericht zijn

Slide 23 - Quiz

De definitie formule voor arbeid is...
A
W = Δ Ek
B
W = m g h
C
W = P t
D
W = F s

Slide 24 - Quiz


Wat is snelheid?
A
De afstand die je aflegt in een uur
B
De afstand die je aflegt in een bepaalde tijd
C
De tijd die je nodig hebt om een kilometer af te leggen
D
De tijd die je nodig hebt om een meter af te leggen

Slide 25 - Quiz

Hoe groot is je reactieafstand als je 50 km/h rijdt?
A
50 m
B
23.8 m
C
13.8 m
D
dat kan je niet weten

Slide 26 - Quiz

Je rijdt met 15 km/h als je ziet dat je moet remmen. Je reactietijd is 1,2 s.
Wat is de reactieafstand?
A
1,2 m
B
4,17 m
C
5 m
D
9,17 m

Slide 27 - Quiz

Een fietser fietst met een snelheid van 20 km/h.
Hoe groot is zijn reactieafstand in meters als zijn reactietijd 2,0 s bedraagt?
A
0,56 m
B
0,28 m
C
10 m
D
11 m

Slide 28 - Quiz

Een fietser fietst op een fietspad en ziet een bal de weg op rollen. Terwijl hij grijpt naar zijn rem legt hij 2 meter af en daarna komt hij na het remmen op een totale afstand van 9 meter tot stilstand. Wat was zijn remweg?
A
4,5 meter
B
7 meter
C
9 meter
D
11 meter

Slide 29 - Quiz


Een scooter maakt een noodstop. De beginsnelheid van de scooter is 45 km/h. De scooter remt in 4,4 s tot stilstand.
De beweging is eenparig vertraagd. Bereken de remweg.
A
27,5m
B
55 m
C
99m
D
198m

Slide 30 - Quiz

een vrachtwagen rijdt in de regen met 22,2 m/s. hoe groot is zijn remweg?
A
24,5m
B
48m
C
50m
D
het goede antwoord staat er niet tussen

Slide 31 - Quiz

Een vliegtuig komt op de landingsbaan met een snelheid van 180 km/h en heeft een remweg van 350 m. Hoe lang duurt het remmen tot het vliegtuig stilstaat?
A
1,9 s
B
3,8 s
C
7,0 s
D
14,0 s

Slide 32 - Quiz

Van welke factoren hangt je remweg af?
A
1 je concentratie, 2 je snelheid, 3 het soort wegdek
B
1 sneeuw op de weg, 2 het profiel van de banden, 3 je snelheid, 4 het soort wegdek
C
1 vreemde stoffen in je lichaam, 2 je leeftijd, 3 nat of droog wegdek
D
1 De massa van het voertuig 2 vermoeidheid 3 de remkracht 4 de grip van de banden

Slide 33 - Quiz

Welke afstand is altijd het langste
A
Stopafstand
B
Remweg
C
Reactieafstand

Slide 34 - Quiz

Gegeven: stopafstand = reactieafstand + remweg

Op welke van deze drie afstanden heeft de massa invloed?


A
Alleen op de remweg
B
Alleen op de reactieafstand
C
op de remweg en de stopafstand
D
op de reactieafstand en de stopafstand

Slide 35 - Quiz

De reactieafstand is 25,8 m en de remweg is 36,8 m.
Hoe groot is de stopafstand?
A
11 meter
B
25,8 meter
C
36,8 meter
D
62,6 meter

Slide 36 - Quiz

Gegeven: stopafstand = reactieafstand + remweg
Welke van deze drie afstanden verandert als de bestuurder flink gedronken heeft?
A
remweg + stopafstand
B
reactieafstand + stopafstand
C
alle afstanden
D
reactieafstand + remweg

Slide 37 - Quiz

Gegeven: stopafstand = reactieafstand + remweg

Op welke van deze drie afstanden heeft de toestand van het wegdek invloed?


A
Remweg + stopafstand
B
Op alle afstanden
C
Remweg + reactieafstand
D
Reactieafstand + Stopafstand

Slide 38 - Quiz

In deze diagrammen is de snelheid gegeven van vier bestuurders die moeten stoppen. De kleinste stopafstand is er in:
A
diagram 1
B
diagram 2
C
diagram 3
D
diagram 4

Slide 39 - Quiz

Piet rijdt met 72 km/h. Hij ziet een hert oversteken. Zijn reactietijd is 0,80 s. Zijn remtijd is 3 s. Wat is zijn stopafstand?
A
30 m
B
76 m
C
46 m
D
16 m

Slide 40 - Quiz

Op t = 0 s ziet een bestuurder plotseling dat er een grote kuil in de weg zit. De stopafstand is:
A
30 m
B
60 m
C
75 m
D
90 m

Slide 41 - Quiz


Bereken de reactieafstand met behulp van het (v,t)-diagram.
A
1,5meter
B
40 meter
C
60 meter
D
220meter

Slide 42 - Quiz


Bereken de remweg met behulp van het (v,t)-diagram.
A
80meter
B
160 meter
C
110meter
D
220meter

Slide 43 - Quiz


Bereken de Stopafstand met behulp van het (v,t)-diagram.
A
80meter
B
120 meter
C
140meter
D
220meter

Slide 44 - Quiz

Juist of onjuist. Hoe hoger de stoot hoe hoger de snelheid van een object kan worden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 45 - Quiz

Gordon heeft een massa van
80 kg en Giada 60 kg. Ze duwen elkaar met gelijke kracht weg.
Wat kan je zeggen over de snelheid na de stoot?
A
Gordon heeft een grotere snelheid.
B
Giada heeft een grotere snelheid.
C
ze hebben allebei dezelfde snelheid

Slide 46 - Quiz

Een voorwerp met een grotere massa veroorzaakt ook een grotere stoot.
A
juist
B
onjuist

Slide 47 - Quiz

De formule van stoot is
A
= m*a
B
= F*t
C
= m*g
D
= F*s

Slide 48 - Quiz

F = 15 N
t = 3 minuten
Bereken de stoot
A
45 Ns
B
0.083Ns
C
2700 Ns
D
12 Ns

Slide 49 - Quiz

Stoot is hetzelfde als bewegingsenergie.
A
juist
B
onjuist

Slide 50 - Quiz