week 20 les 2 - imperfecto

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • leer sobre el lenguaje español
  • Pretérito imperfecto
Miércoles, 19 de mayo
1 / 13
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • leer sobre el lenguaje español
  • Pretérito imperfecto
Miércoles, 19 de mayo

Slide 1 - Slide

Objetivos para esta clase:
Aan het einde van deze les:
  • Heb ik een artikel gelezen over             de Spaanse taal.
  • Weet ik hoe je de imperfecto vervoegt.
LEERDOELEN

Slide 2 - Slide

¿Qué pensáis?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Tarea 4.2
El pretérito imperfecto
LEERDOEL: imperfecto

Slide 6 - Slide

pretérito imperfecto
yo
él, ella, ud
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, uds
hablar
hablaba
hablabas
hablaba
hablábamos
hablabais
hablaban
comer
comía
comías
comía
comíamos
comíais
comían
vivir
vivía
vivías
vivía
vivíamos
vivíais
vivían

Slide 7 - Slide

pretérito imperfecto onregelmatig
yo
él, ella, ud
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, uds
ser
era
eras
era
eramos
eráis
eran
ver
veía
veías
veía
veíamos
veíais
veían
ir
iba
ibas
iba
íbamos
ibais
iban
De imperfecto heeft maar 3 onregelmatige werkwoorden. 

Slide 8 - Slide

  • Gebruik imperfecto 1










  • Het begin of einde van de handeling/situatie is niet belangrijk. Het gaat meer om de beschrijving:
     - ¿Cómo era tu abuelo?           
        Hoe was jouw opa?
     * Era un hombre muy inteligente.   
        Het was een hele slimme man. 
     - ¿En el colegio tenías muchos amigos?   
         Had je veel vriendjes op school?
    

          

Slide 9 - Slide

Gebruik imperfecto 2
  • Om een gewoonte of een herhaling in het verleden te beschrijven. 

    - Cada domingo iba a Madrid.   
       Elke zondag ging ik naar Madrid.

    - Cada mañana comprabamos el periódico en el quiosco.
       Elke morgen kochten we de krant in de kiosk. 


Slide 10 - Slide

Gebruik imperfecto 3
  • Om de achtergrond te beschrijving voor een handeling of actie. 
     - Llovía cuando ocurrió el accidente.
        Het regende toen het ongeluk gebeurde.
  
      - Estaba para salir cuando sonó el teléfono
        Ik stond op het punt te vertrekken toen de telefoon                 ging. 

Slide 11 - Slide

signaalwoorden

Slide 12 - Slide

Los deberes
Leren: vervoeging pret. imperfecto
Leren: signaalwoorden pret. imperfecto
maken: LA: pág. 103 ej. 4,
 module pág. 27 ej. B
HUISWERK

Slide 13 - Slide