This lesson contains 22 slides, with text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
boek lezen
timer
10:00
Slide 1 - Slide
Lesprogramma
- Lezen (10 min)
- Bespreken opdrachten 15, 16 en 17 (10 min)
- Herhaling woordsoorten (10 min)
- Maken opdrachten
18, 19, 20 en 21
(15 min)
Slide 2 - Slide
Maak een zin met het werkwoord dat je ziet.
Slide 3 - Slide
ik spring
jij springt
wij springen
ik wandel
jij wandelt
wij wandelen
ik slaap
jij slaapt
wij slapen
ik bloem
jij bloemt
wij bloemen
ik doos
jij doost
wij dozen
Slide 4 - Slide
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord geeft een ‘naam’ aan ‘zelfstandige’ dingen.
Namen van mensen, dieren en dingen (eigennamen) Lady Gaga, Pluto, Samsung
Woorden voor concrete zaken tafel, laptop, toets
Woorden voor abstracte zaken twijfel, werk, grootte
Slide 5 - Slide
Zelfstandig naamwoord
Zelfstandignaam woorden komen in verschillende vormen voor. Let op de volgende zaken om ze te herkennen:
Je kan er een lidwoord voor zetten, ‘de’, ‘het’, ‘een’: de taart, het kopje, een stekker
Enkelvoud of meervoud taart – taarten, kopje – kopjes
Verkleinwoord taart – taartje, kop - kopje
Slide 6 - Slide
Lidwoorden
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord (lid)
de, het, een
Er zijn twee bepaalde lidwoorden (de, het) en er is een onbepaald lidwoord (een).
Bij een bepaald lidwoord weet je precies waarom het gaat, bij een onbepaald lidwoord kan het om van alles gaan.
bepaald lidwoord: ‘de’ en ‘het’
mannelijk de leraar
vrouwelijk de actrice
onzijdig het station
verkleinwoord het autootje
onbepaald lidwoord: ‘een’
mannelijk een leraar
vrouwelijk een beroemde actrice
onzijdig een koud, leeg station
Slide 7 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandige naamwoord. Kleur, materiaal, eigenschap, enzovoort.
Staat er direct voor en soms achter een zelfstandig naamwoord; Een paarse krokodil – De krokodil is paars.
Heeft soms een verbogen vorm; Het ticket is goedkoop – het goedkope ticket
Krijgt bij stoffen en materialen'-en' erachter; Het stalen kettingslot – de katoenen sok
Slide 8 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Het kan zelfstandig gebruikt worden als er voldoende context is; Ik wil een blauwe, geen groene.
Heeft vaak trappen van vergelijking; Deze is laag, die is lager en die het laagst.
Zijn soms afgeleid van een werkwoord. Blaffende honden bijten niet.
Slide 9 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Stel een vraag om te ontdekken wat de bijvoegelijke naamwoorden zijn. Wat is/zijn + zelfstandig naamwoord?
Let op de spelling
De-woorden + e (ook bij een)
Het-woorden + e (bij een zonder e)
Stof en materialen + 'en' Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is.
Er zijn ook uitzonderingen! Kijk maar eens naar de voorbeelden:
de polyester trui
het plastic tasje
Je ziet dat deze stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden niet op -en eindigen. Dat komt meestal omdat het om nieuwere stoffen gaat, die de mens zelf heeft uitgevonden. De woorden ‘plastic’ en ‘polyester’ zijn daar voorbeelden van. We geven je nog wat voorbeelden:
het aluminium bootje
een nylon touw
de latex handschoenen
Slide 10 - Slide
De gele, nieuwe bank
Een gele nieuwe bank
De lieve, zachte pandabeer
Een lieve, zachte pandabeer.
De blanke, jonge man.
Een blanke, jonge man
Het houten, warme bed.
Een houten, warm bed
Het volle, kleine zwembed.
Een vol, klein zwembad.
Slide 11 - Slide
een plaats
een tijd
een richting
een middel
een doel
tot
na
over
op
bij
in
te
naar
langs
in
met
om
Slide 12 - Slide
zelfstandig aan 't werk
Maken opdrachten : 18, 19, 20 en 21
Blz. 187 en 188
Slide 13 - Slide
boek lezen
timer
10:00
Slide 14 - Slide
Lesprogramma
- Lezen (15 min)
- Bespreken opdracht 15, 16 en
17. Maken opdracht
- Starten met Spelling Blok 3
(10 min)
- Toets opgeven Grammatica Blok 3 en 4
- Maken opdrachten 17
en 18.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
De pv ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:
enkelvoud ik-vorm ik loop, loop ik? loop jij?
enkelvoud ik-vorm+ t jij/u loopt, hij/zij/het loopt
meervoud
hele werkwoord wij lopen, jullie lopen, zij lopen
Slide 17 - Slide
Persoonsvorm in de verleden tijd
EV
mv
ik -vorm + te / de
ik -vorm + ten / den
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Video
lachen - lach
de h staat in 't ex-kofschip
lach+ te - hij lachte/ wij lachten
Staat de laatste letter van de stam in
't ex-kofschip dan moet je -te of -ten gebruiken
Slide 20 - Slide
Let op !
Het is nu belangrijk om eerst naar de stam te kijken
hele werkwoord verhuizen -en = stam : verhuizen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee