Lezen en leesautobiografie

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Vandaag

• dinsdag 10 oktober toets Diataal in de mediatheek inhalen (Mees, Jadey)
• bespreken toets grammatica zinsdelen en woordsoorten 

• bespreken hoofdstuk 1  woordenschat opdracht 1 t/m 3
• maken hoofdstuk 1 woordenschat opdracht 4 t/m 6
• Verder werken aan de schrijfopdracht 1: leesautobiografie (te vinden onder het kopje studiewijzer)

Wat leer je?

• Je kan het onderwerp van een tekst vinden
• Je leert een autobiografie schrijven.
• Jouw woordenschat is uitgebreid en jullie hebben kennis gemaakt met het begrip synoniem.
• In les 2 starten wij met Lezen hoofdstuk 2

Schrijfopdracht 1: leesautobiografie

In een leesautobiografie vertel jij over watjij in je leven aan leeservaringen hebt gehad en wat je daarvan is bijgebleven.  Je beschrijft jouw ontwikkeling als lezer en hoe je leessmaak zich heeft ontwikkeld. Je gaat na welke verhalen, liedjes en gedichten iets voor jou hebben betekend en waarom.

Fase 1

Fase 1: verdiepen in het onderwerp,

informatie vragen

Je gaat eerst vragen aan je ouders hoe jij hebt leren lezen. Je bedenkt (in de les) vragen die je aan je ouders kunt stellen. Denk hierbij aan hoe jij tot lezen bent gekomen en wie jou daarin heeft aangemoedigd.

Fase 2

Je tekst is zo opgebouwd:

tekstdeel

inleiding (40/50 woorden)

middenstuk (150/200 woorden) 

slot (20/30 woorden) 

Fase 2: schrijfplan/bouwplan maken

De vraag die in dit tekstdeel

beantwoord wordt:

Hoe vond je het tot nu toe om te lezen?

Wat en hoe las je thuis, op de

basisschool en wat wil je nu lezen?

Wat denk je in de komende jaren te

gaan lezen?

Fase 3: schrijven

Beschrijf hoe je hebt leren lezen en je mening over lezen. Dit wordt de

inleiding (40/50 woorden).

Het middenstuk bestaat uit drie alinea’s (150/200

woorden). Elke alinea heeft een tussenkopje.

lees

auto = zelf

Thuis (middenstuk)

Beschrijf hoe je met lezen omging toen je klein was.

• Werd er vroeger bij jou thuis voorgelezen?

Welke boeken herinner je je nog? Wat vond je mooi,

spannend, interessant, grappig, eng? Wie las jou

voor?

• Welke liedjes hoorde of zong je graag toen je

nog klein was? Zoek als voorbeeld de tekst van een

ervan op en voeg dit toe.

Basisschool (middenstuk)

Beschrijf wat en hoe je las op de basisschool.

• Welke verhalen las je leerkracht op de basisschool

voor? Wat vond je ervan?

• Wat las jij op de basisschool graag toen je zelf kon lezen? Waarom las je juist die boeken graag? Door wie laat je je adviseren bij het kiezen van boeken? Misschien las je niet graag. Probeer uit te leggen waarom dat zo was, bijvoorbeeld omdat je liever

aan sport deed, films keek, computerde, muziek luisterde enzovoort of omdat je moeite met lezen had. 

Nu (middenstuk)

Beschrijf je leessmaak van nu.

• Welke boeken heb je zelf?Heb je ook verfilmde boeken?

• Lees je nog steeds? Welke boeken lees je nu graag en

waarom? Noem een viertal boeken en vertel waarom je deze

interessant vindt. Of lees je nog steeds niet of weinig? Wat

weerhoudt je ervan om te lezen?

• Waar lees je graag? 

Slot

In het slot (20/30 woorden) vertel je kort of jij de

komende jaren gaat proberen om nog meer en vooral

met nog meer plezier denkt te gaan lezen. 

Voor- en achternaam

Klas

datum

Huiswerk

• Dinsdag 10 oktober Woordenschat hoofdstuk 1 opdracht 3        t/m 6
• Lezen hoofdstuk 2 : startopdracht + opdracht 1
• Schrijfopdracht 1 : vrijdag 13 oktober inleveren (snelhechter)

Onderwerp van een tekst.

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn
bij het onderwerp 'mobiele telefoons'?