Mijn kleutergroep spelling

1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Noteer alle werkwoorden uit de twee zinnen.
1. Ik heb vanmorgen in de tuin gewerkt.
2. Gisteren ben ik een wandeling gaan maken.

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Ik (begeleiden) mijn oma naar haar stoel. (t.t.)

Slide 11 - Open question

(Worden) jij ook zestien volgend jaar?

Slide 12 - Open question

U (begeleiden) stagiairs heel goed. (t.t.)

Slide 13 - Open question

De huurbaas (verhogen) de huur. (t.t.)

Slide 14 - Open question

Hij (vinden) het doodeng. (t.t.)

Slide 15 - Open question

Als mijn laptop is opgestart, (verzenden) ik de e-mail meteen.
A
verzend
B
verzendt

Slide 16 - Quiz

Fien (verbeteren) haar verslag.
A
verbetert
B
verbeterd

Slide 17 - Quiz

Milan (branden) zich aan de kaars. (v.t.)

Slide 18 - Open question

Ik heb me gisteren flink (verbranden)

Slide 19 - Open question

Amy (kleden) zich alternatief. (v.t.)
A
klede
B
kleedde
C
kleedt
D
kleden

Slide 20 - Quiz

Als de spullen niet (beschadigen) zijn, kun je ze terugsturen naar de winkel.
A
beschadigt
B
beschadigd

Slide 21 - Quiz

Het ongeluk is gisteren (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 22 - Quiz

Mijn ouders (melden) zich netjes bij de balie. (v.t.)
A
melden
B
melde
C
meldde
D
meldden

Slide 23 - Quiz

Julian (verpesten) de hele sfeer. (v.t.)
A
verpest
B
verpeste
C
verpestte
D
verpesten

Slide 24 - Quiz

We hebben met elkaar (overleggen) over wat er nu moet gebeuren.

Slide 25 - Open question

Hij heeft me (beloven) dat hij zich zou gedragen.
A
belooft
B
beloofd

Slide 26 - Quiz

De pizzabezorger  .................... de pizza's op tijd. 
Die leuke postbode heeft een pakketje bij ons ...................
bezorgt
bezorgd

Slide 27 - Drag question

Mijn vriend ....... de vraag ook. (t.t.)
Ik ................... de vraag direct. (t.t.)
De ........ vragen waren goed.
Steffie ............ de vraag ook. (v.t.)
Alle vragen moeten snel worden ........
beantwoord (vdw)
beantwoordt
beantwoorde
beantwoordde
beantwoord (ik)

Slide 28 - Drag question

(Besteden) jij al jouw geld aan schoenen?
A
besteed
B
besteedt

Slide 29 - Quiz

Winston (besteden) veel geld in de kantine van school
A
besteed
B
besteedt

Slide 30 - Quiz

Waaraan hebben de prijswinnaars hun geld (besteden)?

Slide 31 - Open question

Ik (besteden) in Italië veel geld aan ijsjes.
A
bestede
B
besteedde
C
besteden
D
besteedden

Slide 32 - Quiz

Het (besteden) geld werd precies bijgehouden.
A
bestede
B
besteden
C
besteedde
D
besteedden

Slide 33 - Quiz

De hardloopster ....... haar voorsprong
A
vergrote
B
vergrootte

Slide 34 - Quiz

De ....... voorsprong zorgde voor gejuich in het stadion
A
vergroten
B
vergrootte
C
vergrote
D
vergrootten

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide