CE-training Nederlands (3): Wat is daar nou erg aan?_zonder antw
CE-training Nederlands (3): Wat is daar nou erg aan?
Tekst 3 CE 2019-I
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6
This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
CE-training Nederlands (3): Wat is daar nou erg aan?
Tekst 3 CE 2019-I
Slide 1 - Slide
Lees de tekst 'Wat is daar nou erg aan?' op p. 232-233.
Slide 2 - Slide
“Van een filosoof zou je het misschien niet verwachten, maar in het laatste nummer van Filosofie Magazine zegt Bas Haring het volgende: ‘Praten over wat waarde heeft, is vrijblijvend. Gedrag, zoals geld betalen, laat zien wat we werkelijk van waarde vinden.’” (regels 1-8)
Wat is blijkens tekst 3 voor filosoof Haring doorslaggevend bij het bepalen van wat van waarde is? A moralisme ; B koopgedrag; C ideologische principes; D ideeën over ethiek; E de stem van de meerderheid
Slide 3 - Open question
Citeer uit tekst 3 het logisch principe dat blijkens die tekst ten grondslag ligt aan Bas Harings beslissing voortaan geen Fairtrade-koffie meer te kopen.
Slide 4 - Open question
In alinea 3 en 4 van tekst 3 is te lezen dat Haring Fairtrade-koffie duur vindt en daaruit wordt de conclusie getrokken dat deze koffie niet voldoet aan de wensen van de consumenten. Vat in één zin samen waarom deze conclusie volgens alinea 4 van tekst 3 niet juist is. Gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.
Slide 5 - Open question
Volgens tekst 3 is er sprake van een problematische verhouding tussen consumenten en supermarktketens.
Vat samen wat het probleem in deze verhouding is, gelet op de strekking van de tekst. Neem daartoe de nummers van de zinnen uit onderstaande tabel over en noteer daarachter het vervolg van zin 1 en 2.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen, gebruik voor je antwoord niet meer dan 40 woorden en vul je antwoord in op het volgende scherm.
Slide 6 - Slide
Vul hieronder zin 1 en 2 aan.
Slide 7 - Open question
Hoe kan tekst 3 het best worden getypeerd?
A
een beschouwing, omdat de lezer op grond van de tekst een afweging kan maken over een belangrijke ethische kwestie rondom voedsel.
B
een beschouwing, omdat de lezer door de vele onbeantwoorde vragen over ethische kwesties rondom voedsel aan het denken wordt gezet.
C
een betoog, omdat in de tekst wordt beargumenteerd welke manier van denken de juiste is in ethische kwesties rondom voedsel.
D
een betoog, omdat in de tekst wordt beargumenteerd waarom de handelswijze van grote supermarktketens afkeurenswaardig is.
Slide 8 - Quiz
Hoe kan tekst 3 het best worden getypeerd?
A
een beschouwing, omdat de lezer op grond van de tekst een afweging kan maken over een belangrijke ethische kwestie rondom voedsel.
B
een beschouwing, omdat de lezer door de vele onbeantwoorde vragen over ethische kwesties rondom voedsel aan het denken wordt gezet.
C
een betoog, omdat in de tekst wordt beargumenteerd welke manier van denken de juiste is in ethische kwesties rondom voedsel.
D
een betoog, omdat in de tekst wordt beargumenteerd waarom de handelswijze van grote supermarktketens afkeurenswaardig is.
Slide 9 - Quiz
Een kritisch lezer kan in bepaalde woorden en woordgroepen uit alinea’s 5 en 6 van tekst 3 een kritische houding tegenover de handelswijze van supermarktketens zien.
In welke van onderstaande reeksen is dat bij alle woorden en woordgroepen het geval?
A
in het voordeel (regel 57), arme koffieboertjes (regel 58), in beeld brengen (regel 62), hun waar (regels 71-72)
B
‘in de markt zetten’ (regel 55), voordelige fruit (regel 61-62), uitgeknepen (regel 63), een bezuiniging van 500 miljoen (regel 67-68)
C
vrolijke affiches (regels 60-61), uitgeknepen (regel 63), inspireert tot een bezuiniging (regels 67-68), bloeden (regel 70)
D
kritische burgers (regels 53-54), hun West-Europese collega’s (regel 59), een nóg lagere vergoeding (regel 71), Alsof (regel 72)
Slide 10 - Quiz
Tekst 3 kan worden opgedeeld in twee delen, namelijk alinea 1 tot en met 3 en alinea 4 tot en met 7. Alinea 1 tot en met 3 enerzijds en alinea 4 tot en met 7 anderzijds verhouden zich tot elkaar als A probleem en oplossing B argument en weerlegging C standpunt en ontkrachting D vraag en antwoord E specificatie en veralgemenisering
Slide 11 - Open question
In tekst 3 worden twee misstanden rondom voedselproducten aan de orde gesteld.
Welke twee oplossingen zou een kritische consument voor deze misstanden kunnen verlangen van de supermarkten, gelet op wat in alinea 7 van tekst 3 wordt besproken? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.