H13.2 les 3 Chromatografie

Dunne Laag Chromatografie (TLC)


NOVA H13 Analysetechnieken
H13.2 Chromatografie - les 3
1 / 23
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Dunne Laag Chromatografie (TLC)


NOVA H13 Analysetechnieken
H13.2 Chromatografie - les 3

Slide 1 - Slide

leerdoelen
  • Je kunt uitleggen op welke verschillen in stofeigenschappen chromatografie berust
  • Je kunt uitleggen hoe met chromatografie de aanwezigheid van stoffen kan worden aangetoond 

Slide 2 - Slide

Chromatografie
  • Scheidingsmethode
  • Veel toegepast in labs
  • Kan zowel kwalitatief als kwantitatief 
  • Verschillende soorten

Slide 3 - Slide

Typen chromatografie
kolomchromatografie
papierchromatografie
dunnelaag chromatografie (TLC)
gaschromatografie (13.3)
vloeistofchromatografie

Slide 4 - Slide

Op welk verschil in stofeigenschappen berust chromatografie?
A
oplosbaarheid in het oplosmiddel
B
aanhechtingsvermogen aan het oppervlak
C
oplosbaarheid en aanhechtingsvermogen
D
oplosbaarheid, aanhechtingsvermogen en nog iets anders

Slide 5 - Quiz

stof verdeelt zich over stationaire fase en mobiele fase door verschil in bindingssterkte tussen deeltjes
(verdelingsevenwicht)

Slide 6 - Slide

voorkennis: bindingen
Hoe goed een stof kan oplossen (mengen) in het oplosmiddel (mobiele fase) en hoe sterk een stof aanhecht aan het oppervlak van de stationaire fase wordt bepaald door de bindingen die de moleculen onderling vormen
Daarom gaan we eerst controleren wat je nog weet van bindingstypen vóór we verder gaan met de uitleg van het principe van chromatografie.

Slide 7 - Slide

(a)polaire atoombinding

Hoe bepaal je of een atoombinding (a)polair is?

Slide 8 - Slide

Polaire binding
Apolaire binding
OH binding
CO binding
CH binding
NH binding
HH binding

Slide 9 - Drag question

Dipoolmolecuul?
Niet alle moleculen met polaire atoombindingen vormen ook polaire moleculen (dipoolmoleculen).
Hoe bepaal je of een molecuul een dipoolmolecuul is?

Slide 10 - Slide

Polair molecuul
(dipoolmolecuul)
Apolair molecuul
Waterstof
Methaan
Methanol
Waterstofchloride
Koolstofdioxide
Water

Slide 11 - Drag question

dipoolmolecuul
apolair molecuul
molecuul met OH/NH groep
ion-dipoolbinding
waterstofbruggen
vanderWaalsbinding
dipool-dipoolbinding

Slide 12 - Drag question

Welke binding komt voor tussen de moleculen in de volgende stoffen?
Dipool-dipool binding
Waterstofbruggen
Alleen vanderwaalskrachten
Water
Methaan
Ammoniak
Benzeen
waterstofchloride

Slide 13 - Drag question

Zet waterstofbruggen, vanderwaalskrachten en dipool-dipool bindingen op volgorde van sterkste tot zwakste intermoleculaire kracht.

Slide 14 - Open question

hydrofiel en hydrofoob
Maak een T-diagram in je schrift met "hydrofiel" en "hydrofoob"
  • Wat betekenen deze woorden?
  • zet de volgende woorden in de juiste kolom:
  • polair molecuul, apolair molecuul, vanderWaalsbinding, waterstofbruggen, ion-dipoolbinding, dipool-dipoolbinding

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

papierchromatografie of dunnelaag chromatografie (TLC)

Slide 17 - Slide

Elueren ('schoonspoelen') doe je met een vloeistof waarin alle stoffen goed oplossen. Dan spoelt de kolom leeg en kun je die opnieuw gebruiken.
Bij kolom-chromatografie worden stoffen gescheiden door de stoffen in een 'kolom' met stationaire fase-materiaal te gieten. 
Stoffen die goed hechten aan de stationaire fase, komen er later vanaf. In het plaatje: blauw is het langzaamst.

Slide 18 - Slide

bepalend voor de scheiding/retentie tijd zijn:
- polariteit van stationaire fase en loopvloeistof: hydrofiel of hydrofoob?
- polariteit van de stoffen in het mengsel: hydrofiel of hydrofoob?

Onthoud: soort zoekt soort! 
polair blijft langer bij de polaire fase
polair: bijv -OH of -NH of C=O of C-Cl
(zoek het eventueel op, verschil in elektronegativiteit, Binas 40A)
apolair: C-H en aromatisch (ringstructuren, alleen VDW)

Slide 19 - Slide

verdelingsevenwicht
Stoffen die goed binden aan de stationaire fase, verplaatsen langzaam
Stoffen die goed oplossen in de mobiele fase verplaatsen snel. Er stelt zich voortdurend een evenwicht in:

                 Am < = > As

Stof A bevindt zich óf in de mobiele fase (Am) óf in de stationaire fase (As).

Slide 20 - Slide

verdelingsconstante
Welke stof (A, B of C) komt het hoogst op het chromatogram?
  • Hoe kleiner Kv, hoe kleiner [A]s en groter [A]m.

Slide 21 - Slide

Referentiestoffen
De verdeling van een stof over de stationaire fase en de mobiele fase is afhankelijk van o.a. temperatuur en samenstelling van het oplosmiddel. Om te kunnen bepalen welke stoffen er aanwezig zijn in het mengsel, moet je op hetzelfde chromatogram ook referentiestoffen laten meelopen. 

Een referentiestof is een stof waarvan je vermoedt dat hij in het mengsel aanwezig is
Chromatogram waarin is onderzocht of shampoo arginine en/of taurine bevat
zuivere arginine in 3 concentraties
zuivere taurine in 3 concentraties

Slide 22 - Slide

Eigen werk
Leren: principes chromatografie, doorlezen H13.2
Maken: 9, 10, 13

Uitdaging: 11 

Slide 23 - Slide