Sinterklaas

Sinterklaas
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Sinterklaas

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Welke woorden van sinterklaas weet jij?

Slide 2 - Mind map

This item has no instructions

6

Slide 3 - Video

This item has no instructions

00:47
Wie helpt Sinterklaas?
A
Piet
B
Riet
C
Hans

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

01:05
Hoe komt Sinterklaas naar Nederland?
A
met de auto
B
met de boot
C
met het paard

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

01:47
Welke zin is waar?
A
Sinterklaas geeft cadeautjes.
B
Sinterklaas krijgt cadeautjes.
C
De kinderen geven cadeautjes.

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

02:10
Wat doen kinderen in de schoen voor sinterklaas?
A
appel en peer
B
wortel en tekening
C
pepernoten en snoep
D
een liedje

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

02:40
Waarom heeft piet zwarte vlekken op zijn gezicht?
A
Omdat hij door de modder loopt.
B
Omdat hij veel chocolade geeft.
C
Omdat hij door de schoorsteen gaat.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

04:01
Wat is de naam van het spel met de papieren?
A
pakjesavond
B
lootjes trekken
C
surprise
D
gedicht

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Wat heeft Sinterklaas in zijn hand?
A
een mijter
B
een staf
C
een pepernoot
D
een paraplu

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat draagt Sinterklaas op zijn hoofd?
A
een mijter
B
een staf
C
een mantel
D
een tabberd

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Op welke datum is
Sinterklaas jarig?
A
1 December
B
5 December
C
24 december
D
5 november

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Uit welk land komt Sinterklaas?

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Extra woordspel

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Opdracht:
Je maakt een woord met de letters. 
De MIDDELSTE letter MOET in het woord staan.
Woordwiel:
Chocomel Letters

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

A
N
O
D
R
E
M
T
S
Maak zoveel mogelijk woorden met de letters in het woordwiel. 
  • Een woord moet uit tenminste 2 letters bestaan.
  • In elk woord moet de letter uit de middelste ring voor komen. 
  • Je mag per woord elke letter maar één keer gebruiken.
  • Afkortingen mogen niet.

Slide 17 - Mind map

Maak zoveel mogelijk woorden met de letters in het woordwiel. 
  • Een woord moet uit tenminste 2 letters bestaan.
  • In elk woord moet de letter uit de middelste ring voor komen. 
  • Je mag per woord elke letter maar één keer gebruiken.
  • Afkortingen mogen niet.
De letters kunnen via het bewerkscherm in LessonUp worden aangepast. Hiervoor is een LessonUp-account nodig.
B
N
O
P
R
E
K
T
S
Maak zoveel mogelijk woorden met de letters in het woordwiel. 
  • Een woord moet uit tenminste 2 letters bestaan.
  • In elk woord moet de letter uit de middelste ring voor komen. 
  • Je mag per woord elke letter maar één keer gebruiken.
  • Afkortingen mogen niet.

Slide 18 - Mind map

Maak zoveel mogelijk woorden met de letters in het woordwiel. 
  • Een woord moet uit tenminste 2 letters bestaan.
  • In elk woord moet de letter uit de middelste ring voor komen. 
  • Je mag per woord elke letter maar één keer gebruiken.
  • Afkortingen mogen niet.
De letters kunnen via het bewerkscherm in LessonUp worden aangepast. Hiervoor is een LessonUp-account nodig.
Wat vinden jullie van Sinterklaas?
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

This item has no instructions