le 18 mars jusqu'au 22 mars 2024

Start-up
Schrijf in je schrift de volgende zinnen en vertaal ze:
1. Wij zingen.
2. Jullie dansen.
3. Wij hebben een film gekeken.
4. Zij geeft een cadeau.
5. Ik heb een playstation gevraagd.
6. De oom praat.
7. De ouders geven een telefoon.
8. Ik heb een kleine kamer (=chambre (vrouwelijk))
9. Wij zijn op een grote school (= école  (=vrouwelijk))
10. Een zwart (=noir)  t-shirt (mannelijk)

timer
10:00
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Start-up
Schrijf in je schrift de volgende zinnen en vertaal ze:
1. Wij zingen.
2. Jullie dansen.
3. Wij hebben een film gekeken.
4. Zij geeft een cadeau.
5. Ik heb een playstation gevraagd.
6. De oom praat.
7. De ouders geven een telefoon.
8. Ik heb een kleine kamer (=chambre (vrouwelijk))
9. Wij zijn op een grote school (= école  (=vrouwelijk))
10. Een zwart (=noir)  t-shirt (mannelijk)

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Start-up, nakijken!
Kijk de zinnen na en verbeter jezelf:
1. Wij zingen= nous chantons/on chante
2. Jullie dansen= vous dansez
3. Wij hebben een film gekeken= nous avons/on a regardé un film
4. Zij geeft een cadeau. elle donne un cadeau.
5. Ik heb een playstation gevraagd. j'ai demandé un Playstation.
6. De oom praat. L'oncle parle.
7. De ouders geven een telefoon. Les parents donnent un portable.
8. Ik heb een kleine kamer (=chambre (vrouwelijk)) j'ai une petite chambre.
9. Wij zijn op (=à) een grote school (= école  (=vrouwelijk)) Nous sommes/on est à une grande école.
10. Een zwart (=noir)  t-shirt (mannelijk) un t-shirt noir.

timer
5:00

Slide 2 - Slide

Programme
1. Een beetje Frans praten
2.Herhaling passé composé
3. Herhaling bijvoeglijk naamwoord
4. Stamboom doe-opdracht
5. Quizizz
6. Devoirs

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Quelle heure est il?
5:30
9:00
12:15
14:00
16:45

Slide 6 - Slide

Passé composé 

Onderdeel 1: 
het hulpwerkwoord

Kies de vorm van avoir (hebben) die bij het onderwerp van de zin past. 
J'ai                      Ik heb
Tu as                  Jij hebt
Il/elle             Hij/zij heeft
On                   We hebben / 
                              men heeft
Nous avons     Wij hebben
Vous avez         Jullie hebben / 
                               u heeft
Ils/elles ont       Zij hebben

Slide 7 - Slide

Passé composé 

Onderdeel 2: 
het voltooid deelwoord


1. Neem het hele werkwoord
2. Haal  -er er af (de stam)
3. Voeg een é toe aan de stam
Voorbeelden:

 danser                       dansé
 visiter                          visité

Slide 8 - Slide

Le Passé Composé (v.t.t)
REGEL: hulpwerkwoord ''avoir'' + voltooid deelwoord
METS AU PASSÉ COMPOSÉ:
1.  Elle (demander) ..........   ................ sa note.
2.  Vous (aider)n' ........... pas  ................... votre cousin?
Traduis en français:
3.  Ik heb een toets gegeven.
4. De ouders hebben het cadeau leuk gevonden

Slide 9 - Slide


Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 10 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
 Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan op het zelfstandig naamwoord. 
Enk
Mv
Man
-
s
vrouw
e
es

Slide 11 - Slide

Welke vorm kan een bijvoeglijk naamwoord hebben?
A
mannelijk
B
mannelijk of vrouwelijk
C
mannelijk of vrouwelijk en enkelvoud
D
mannelijk of vrouwelijk, enkelvoud of meervoud

Slide 12 - Quiz

Als een bijvoeglijk naamwoord iets zegt over een zelfstandig naamwoord dat vrouwelijk is, welke uitgang krijgt het bijvoeglijk naamwoord dan?
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 13 - Quiz

Als een bijvoeglijk naamwoord iets zegt over een zelfstandig naamwoord dat mannelijk is, welke uitgang krijgt het bijvoeglijk naamwoord dan?
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 14 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les fleurs (v) sont rouge
B
Les fleurs sont rougees
C
Les fleurs sont rouges
D
Les fleurs sommes rouges

Slide 15 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.
C
Le lit est grands
D
Le lit est grandes.

Slide 16 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petites.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petite.

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.
C
Elle porte une robe bleu.
D
Elle porte une robe bleues.

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Il porte un pull noir.
B
Il porte un pull noire.
C
Il porte un pull noirs.
D
Il porte un pull noires.

Slide 19 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les fleurs (v) sont gris
B
Les fleurs sont grise
C
Les fleurs sont grises

Slide 20 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petite.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petites.

Slide 21 - Quiz

Planning & deadlines
18 maart tot en met 22 maart (in de les)  uitleg opdracht, brainstormen, begin maken
22 maart deadline 1 --> stamboom inleveren + 1 omschrijving van persoon inleveren in Itslearning
25 maart tot en met 29 maart (in de les of thuis bij GEEN LES) deadline 2 --> 3 omschrijvingen zijn klaar, oefenen met uitspraak. Het huiswerk vóórdat je de les in komt heb je het volgende gedaan/geleerd:



29 maart deadline 3 --> je levert je filmpje in met daarin de presentatie van je stamboom en de 3 personen die je omschrijft

Slide 22 - Slide