Kijk de zinnen na en verbeter jezelf:
1. Wij zingen= nous chantons/on chante
2. Jullie dansen= vous dansez
3. Wij hebben een film gekeken= nous avons/on a regardé un film
4. Zij geeft een cadeau. elle donne un cadeau.
5. Ik heb een playstation gevraagd. j'ai demandé un Playstation.
6. De oom praat. L'oncle parle.
7. De ouders geven een telefoon. Les parents donnent un portable.
8. Ik heb een kleine kamer (=chambre (vrouwelijk)) j'ai une petite chambre.
9. Wij zijn op (=à) een grote school (= école (=vrouwelijk)) Nous sommes/on est à une grande école.
10. Een zwart (=noir) t-shirt (mannelijk) un t-shirt noir.