3H Herhalen H1 en H3

Hoofdstuk 1-3  Elekrticiteit- Energie

Formatieve toets
over Energie en Elektriciteit
voor 3H
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 1-3  Elekrticiteit- Energie

Formatieve toets
over Energie en Elektriciteit
voor 3H

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Rekenvraag #1
Een waterkoker wordt op het lichtnet aangesloten. Er loopt een stroom van 5 A doorheen. 

Wat is het vermogen van de waterkoker?

Slide 2 - Slide

P = U×I=230×5=1150 W
Een waterkoker wordt op het lichtnet aangesloten. Er loopt een stroom van 5 A doorheen.

Wat is het vermogen van de waterkoker

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

Theorievraag #2

Slide 4 - Slide

P=U×I
Stroom door en spanning over apparaat
Door welke twee factoren wordt het energieverbruik van een elektrisch apparaat bepaald?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Rekenvraag #2

Slide 6 - Slide

P = 23 W
t = 1250 × 12 = 15000 h

E = P×t = 23*15000 = 345 kWh

Kosten = 0,20×345 = €69
Een lamp met een vermogen van 23 W brandt 1250 uur per maand. Elektrische energie kost € 0,20 per kWh. Hoeveel kost de energie die de lamp in een jaar gebruikt?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Rekenvraag #1

Slide 8 - Slide

Up = 120 V, Us = 230 V, Ns = 100

Up/Us = 0.52

Np/Ns = Np/100 = 0.52 --> Np = 52

Een adapter transformeert de Amerikaanse lichtnetspanning van 120 V naar de Europese 230 V. De secundaire spoel van de transformator heeft 100 wikkelingen. Hoeveel keer zit de koperdraad om de primaire spoel gewikkeld?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Rekenvraag #3

Slide 10 - Slide

Pp = Up × Ip = 230 × 2,3 = 529 W
Pp = Ps
Marijke sluit een ideale transformator op het lichtnet aan. Er loopt 2,3 A door de primaire spoel. Wat is het afgegeven vermogen van de secundaire spoel?

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Rekenvraag #1

Slide 12 - Slide

Up = 120 V, Us = 230 V, Ns = 100

Up/Us = 0.52

Np/Ns = Np/100 = 0.52 --> Np = 52

Bereken het totale vermogen van onderstaande apparaten:
Een rekenmachine werkt op een batterij van 1,5V; de stroomsterkte is 0,075mA
Een stofzuiger is op het lichtnet (230V) aangesloten; de stroomsterkte is 7,8A.

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Op de verpakking van een autolampje staat: 9 volt/3,54 watt. Bereken hoe groot de stroomsterkte door de lamp is, als hij wordt aangesloten op een spanning van 9 V. Rond af op 1 decimaal.

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Een frituurpan werkt op 24 V en 359 mA. Bereken het vermogen van de frituurpan

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

grootheid
eenheid
symbool
symbool
Vermogen
Stroomsterkte
Spanning 
P
I
V
Ampère
A
W
U
Watt
Volt

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

In de benzinemotor van een auto vinden de volgende energie-omzettingen plaats:
A
chemische energie → bewegingsenergie + warmte
B
chemische energie → bewegingsenergie + zwaarte-energie
C
zwaarte-energie → bewegingsenergie + warmte
D
bewegingsenergie → zwaarte-energie + warmte

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Een gloeilamp zet in 10 minuten 60 000 J elektrische energie om in warmte en stralingsenergie. Het vermogen van deze gloeilamp is:
A
60 W
B
100 W
C
1000 W
D
6000 W

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

De drie manieren waarop warmtetransport kan plaatsvinden zijn:
A
geleiding, straling en verbranding.
B
stroming, verbranding en isolatie.
C
verbranding, geleiding en isolatie.
D
stroming, geleiding en straling.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Een bekerglas met 100 gram water van 90 *C koelt af tot 60 *C. De soortelijke warmte van het water is 4,2 J/g*C. Bij het afkoelen verliest het water aan warmte:
A
5 J
B
30 J
C
3000 J
D
12 600 J

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Om een klein blokje metaal van 15 gram 5 *C te verwarmen is 150 J nodig. De soortelijke warmte van dat metaal is:
A
0,5 J/g*C
B
2 J/g*C
C
5 J/g*C
D
4 500 J/g*C

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

De soortelijke warmte van melk is 3,9 J/g*C. Men verwarmt 0,5 kg melk van 15 *C tot 75 *C. Hoeveel warmte is hiervoor nodig?
A
32,5 J
B
234 J
C
1 950 J
D
117 000 J

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

De soortelijke warmte van ijzer bedraagt 0,5 J/g*C. Aan een blokje ijzer van 50 gram wordt 125 J toegevoerd. Hoeveel *C stijgt de temperatuur van het blokje?
A
0,20 *C
B
0,80 *C
C
1,25 *C
D
5 *C

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Hoe lang duurt het om met een waterkoker van 700 W een hoeveelheid van 500 g water van 20 *C te koken? De soortelijke warmte van water is altijd 4,2 J/g*C en er gaat geen warmte verloren.
A
2,1 s
B
147 s
C
198 s
D
240 s

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

De soortelijke warmte van alcohol is 2,4 J/g*C. Bereken tot welke temperatuur je 200 gram alcohol van 15 *C kunt verwarmen met een hoeveelheid warmte van 14 400 J
A
45 *C
B
30 *C
C
48 *C
D
20 *C

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions