Oefenvragen paragraaf 3.1 en 3.2

Deze politieke partij is politiek links:
A
VVD
B
PVV
C
Christenunie
D
SP
1 / 11
next
Slide 1: Quiz
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Deze politieke partij is politiek links:
A
VVD
B
PVV
C
Christenunie
D
SP

Slide 1 - Quiz

Nederland is een democratie.
Wat betekent democratie?
A
De koning regeert
B
Het kabinet regeert
C
God regeert
D
Het volk regeert

Slide 2 - Quiz

Deze politieke partij is politiek rechts
A
D66
B
VVD
C
PvdA
D
PvdD

Slide 3 - Quiz

actief kiesrecht
A
Rechten die erg belangrijk zijn.
B
Rechten over de zorggebieden van de overheid, d.w.z. gebieden die het welzijn van de burgers bevorderen (volksgezondheid, milieu, werkgelegenheid, onderwijs).
C
Als je zelf gaat stemmen.
D
Als je jezelf laat kiezen.

Slide 4 - Quiz

Op Prinsjesdag leest de regering de plannen van de regering voor.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Referendum
A
Burgers regeren en hebben een grote mate van inspraak op de besluiten.
B
Er worden vertegenwoordigers gekozen die voor ons besturen.
C
De hele bevolking regeert als het ware direct mee.
D
Volksraadpleging.

Slide 6 - Quiz

De regering regeert en het Parlement is de helpende hand
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

De politiek is dus onze volksvertegenwoordiging. Hoe wordt de politiek gekozen?
A
Door de burgemeester.
B
Door de Koning.
C
Door de burgers.
D
Door de minister-president.

Slide 8 - Quiz

Bij een indirecte democratie:

A
kiest de bevolking politici die voor hen besluiten nemen.
B
stemt de bevolking zelf over elk besluit.
C
kiest de bevolking in een referendum de volksvertegenwoordigers.
D
nemen de kiezers en de volksvertegenwoordigers samen in een referendum de besluiten.

Slide 9 - Quiz

Passief kiesrecht betekent dat:

A
politici over wetten stemmen.
B
maar weinig mensen gaan stemmen.
C
je bij verkiezingen mag gaan stemmen.
D
mensen bij verkiezingen op jou kunnen stemmen.

Slide 10 - Quiz

Als twee partijen een compromis sluiten, dan:

A
krijgt de grootste partij van de twee haar zin.
B
geven ze allebei een beetje toe.
C
komen ze niet tot een echte oplossing.
D
krijgt de kleinste partij van de twee haar zin.

Slide 11 - Quiz