4H ecologie en milieu herhaling tm B5

Ecologie
1 / 25
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Ecologie

Slide 1 - Slide

dinsdag 1 maart 2022
planning: maken oefenles en bespreken enkele antwoorden.
doel: herhaling Hs 7 Ecologie en Milieu B1 tm 5

Maak deze herhalingsles zelf; je hebt er 30 minuten voor. 
Zoek eventueel antwoorden op in je boek: daar leer je van!
Succes!

Slide 2 - Slide

Ecologie
= Deel van de biologie dat onderzoek doet naar de relaties tussen organismen en hun milieu (omgeving).

Verschillende takken:
  • Dierecologie
  • Plantecologie
  • Aquatische ecologie

Verschillende relaties tussen organismen en hun omgeving ...

Slide 3 - Slide

Takjes om een nestje te bouwen zijn een
A
biotische factor
B
abiotische factor

Slide 4 - Quiz

Tot welk niveau horen boomalgen die op een boom zitten?
A
Populatie
B
Ecosysteem
C
Orgaan
D
Organisme

Slide 5 - Quiz

Biotische en abiotische factoren
Alle omstandigheden die op een organisme invloed hebben = factoren

Biotische factoren 
= levende (en dode) factoren, zoals voedsel, soortgenoten en planten. 

Abiotische factoren 
= niet levende factoren, zoals het weer, 
de zon en aanwezigheid van water.

Slide 6 - Slide

Vossen en konijnen die in het zelfde bos leven vormen samen een leefgemeenschap.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Van welk niveau is biodiversiteit een emergente eigenschap?
A
Organisme
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
D
Ecosysteem

Slide 8 - Quiz

Organisatieniveaus van de ecologie
Elk organisatieniveau is opgebouwd uit het kleinere niveau.

Emergente eigenschap = eigenschap die optreedt op een hoger organisatieniveau.

Slide 9 - Slide

De vos in deze afbeelding leeft in een ... klimaat
A
warm
B
koud
C
gematigd

Slide 10 - Quiz

Verspreidings-gebied vs tolerantiegebied
Het verspreidingsgebied (areaal) is het daadwerkelijke gebied op de kaart waar de soort voorkomt. 

Habitat = het leefgebied van een soort. 

Deze wordt bepaald door het tolerantiegebied  van een soort voor een abiotische factor


Slide 11 - Slide

Bij commensalisme is sprake van de volgende relatie:
A
beide voordeel
B
een voordeel, ander geen voor- en nadeel
C
een voordeel, ander nadeel

Slide 12 - Quiz

Relaties tussen of binnen soorten
Relatie binnen soorten:
- samenwerking: voedsel verzamelen, bescherming, voortplanting
- concurrentie: paringspartner, voedsel, ruimte, licht

Relatie tussen soorten:
- voedselrelaties
Symbiose = langdurige relatie tussen soorten: mutualisme, commensalisme, parasitisme

Slide 13 - Slide

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Slide 14 - Quiz

De maximale populatiegrootte die zich in een gebied kan handhaven noemen we de...

Slide 15 - Open question

Een soort die vanuit een aangelegen gebied een ander gebied in gaat noemen we
A
inheems
B
uitheems
C
exoot
D
immigrant

Slide 16 - Quiz

Biologisch evenwicht
= de grootte van een populatie schommelt altijd rond een bepaalde evenwichtswaarde.

Of een populatie groeit of krimpt is afhankelijk van de abiotische en biotische factoren --> dichtheidsafhankelijke factoren

Slide 17 - Slide

Welke voedselketen is goed genoteerd?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz

Energiestromen
Autotroof = kunnen hun eigen voedsel maken
Heterotroof = hebben anderen nodig voor voedsel

Producent: maakt organische stoffen uit anorganische stoffen (assimilatie) --> planten
Consument: maakt organische stoffen uit organische stoffen --> dieren
Reducent: maakt anorganische stoffen uit organische stoffen (mineralisatie) --> bacteriën en schimmels
Elke schakel in een voedselketen is een trofisch niveau
1e niveau = producent
vanaf 2e niveau = consument

Slide 19 - Slide

Voedselweb/
voedselnet

Slide 20 - Slide

Energiestroom
Een deel van de productie van een trofisch niveau (Pn-1):
  1. wordt niet gegeten (N)
  2. wordt niet verteerd (F)
  3. wordt gebruikt voor verbranding (R)
  4. wordt gebruikt voor biomassa van het volgende trofische niveau (Pn)

Slide 21 - Slide

Welke eigenschap hoort niet bij een pionierssoort?
A
Groeit snel
B
Heeft weinig voeding nodig
C
Kan tegen wisselende factoren
D
Heeft een groot wortelstelsel

Slide 22 - Quiz

Grote biodiversiteit zien we bij een...
A
pioniersecosysteem
B
climaxecosysteem

Slide 23 - Quiz

Dikke humuslaag zien we bij een...
A
pioniersecosysteem
B
climaxecosysteem

Slide 24 - Quiz

Successie
= overgaan van een ecosysteem in een ander systeem waarbij de soortensamenstelling veranderd

Pioniersecosysteem: begin van successie, weinig organisch materiaal in de bodem, weinig beschutting, etc.

Climaxecosysteem: eindstadium van successie, stabiele hoeveelheid biomassa, grote gelaagdheid, veel soorten

Slide 25 - Slide