V2 NN6 Diagnostische toets zinsdelen en woordsoorten H1 t/m H6 BESPREKEN

V2: diagnostische toets bespreken
Nederlands: grammatica
 zinsdelen en woordsoorten H1 t/m H6
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

V2: diagnostische toets bespreken
Nederlands: grammatica
 zinsdelen en woordsoorten H1 t/m H6

Slide 1 - Slide

Voorwaarden voor deelname aan een online les:

Slide 2 - Slide

Instructie
- Je hebt de proeftoets/ diagnostische toets gemaakt via L-U.
- Je hebt gekeken naar je fouten en waarom het fouten zijn.
- Vandaag gaan we de meeste lastige opgaven bespreken.
- Stel je vragen als je iets niet snapt.
- Het laatste kwartier kun je eventueel nog vragen stellen over de fictieopdracht als daar behoefte aan is. 

Slide 3 - Slide

Mijn bejaarde grootouders kochten een geweldig mooie bungalow.

Bejaarde is een ...
A
Bijvoeglijke bepaling
B
Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling
C
Geen van beide

Slide 4 - Quiz

Bvb of obwb?
bvb: zegt iets over een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord.

obwb zegt iets over een andere woordsoort dan een zn/ vnw.

Slide 5 - Slide

Mijn bejaarde grootouders kochten een geweldig mooie bungalow.

Geweldig is een
A
Bijvoeglijke bepaling
B
Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling
C
Geen van beide

Slide 6 - Quiz

Mijn bejaarde grootouders kochten een geweldig mooie bungalow.

Geweldig mooie is een
A
Bijvoeglijke bepaling
B
Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling
C
Geen van beide

Slide 7 - Quiz

Ontleed de volgende zin volledig:

Martinus Nijhoff was een Nederlandse dichter.

Slide 8 - Open question

Martinus Nijhoff /was/ een Nederlandse dichter./
Enkelvoudige zin (er staat maar 1 pv in, dus geen bijzin(nen))
pv= was
ow= Martinus Nijhoff
ng = was [een Nederlandse dichter] (iemand IS iets = NG)
lv = x (is er niet bij een NG)
mv = (is er niet bij geen lv)
bwb = (er blijft niets over!)

Slide 9 - Slide

Ontleed de volgende zin volledig:

Hij debuteerde in 1916 als dichter met de bundel De wandelaar.

Slide 10 - Open question

Hij /debuteerde /in 1916/ als dichter/ met de bundel De wandelaar.
Enkelvoudige zin (er staat maar 1 pv in, dus geen bijzin(nen))
pv= debuteerde
ow= Hij
wg = debuteerde  
lv = x 
mv = x
bwb = in 1916, als dichter, met de bundel De Wandelaar

Slide 11 - Slide

Welke werkwoorden zijn verplichte wederkerende werkwoorden?
A
Zich uitsloven
B
Zich gedragen
C
Zich wassen
D
Zich verdedigen

Slide 12 - Quiz

Welke bijzinnen bevat deze zin:

Toen Bartje de schaal met bonen zag, zei hij, dat hij niet voor bruine bonen bad.
A
Twee bijwoordelijke bijzinnen
B
Bijwoordelijke bijzin en lijdend voorwerpzin
C
Bijwoordelijke bijzin en onderwerpzin
D
Bijwoordelijke bijzin en meewerkend voorwerpzin

Slide 13 - Quiz

Welke bijzinnen bevat deze zin:

Zij schaamde zich ervoor, dat hij het meisje, dat hem zo vriendelijk het boek geleend had, zo onaardig te woord stond.
A
Twee bijwoordelijke bijzinnen
B
Een bijvoeglijke bijzin en voorzetselvoorwerpzin
C
Een bijwoordelijke bijzin en een lijdend voorwerpzin
D
Een bijvoeglijke bijzin en een lijdend voorwerpen

Slide 14 - Quiz

Ontleed de zin volledig en benoem de bijzinnen:

De schilderijen van Mesdag tonen ons het plezier dat hij had in het schilderen van de zee en vissersschepen die belaagd worden door hoge golven.

Slide 15 - Open question

De schilderijen van Mesdag /tonen/ ons/ het plezier dat hij had in het schilderen 

van de zee en vissersschepen /die belaagd worden door hoge golven/.
Samengestelde zin (er zijn meer pv's, dus bijzin(nen)) pv van de HZ 
pv= tonen
ow= de schilderijen v. M.
wg = tonen  
lv-zin = het plezier dat hij had 
mv = ons
bwb-zin = in het sch. v/d zee 
en vissersdorpen 
bijv-bijzin = die belaagd...golven -> vissersschepen
dat hij had -> plezier

bvb = van Mesdag -> schilderijen, hoge-> golven

Slide 16 - Slide

En dan nu de woordsoorten:

Slide 17 - Slide

Juni is genoemd naar de Romeinse godin Juno, de vrouw van Jupiter en de moeder van Mars.

En =
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 18 - Quiz

Juno was de godin van het huwelijk en het huishouden van getrouwde stellen, ZODAT sommige paartjes denken dat het geluk brengt als ze in juli trouwen.

zodat =
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 19 - Quiz

Juno was de godin van het huwelijk en het huishouden van getrouwde stellen, zodat sommige paartjes denken DAT het geluk brengt als ze in juli trouwen.

dat =
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 20 - Quiz

Juno WAS de godin van het huwelijk en het huishouden van getrouwde stellen, zodat sommige paartjes denken dat het geluk brengt als ze in juli trouwen.

was =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 21 - Quiz

Juno was de godin van het huwelijk en het huishouden van getrouwde stellen, zodat sommige paartjes DENKEN dat het geluk brengt als ze in juli trouwen.

denken =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 22 - Quiz

Of dat werkelijk waar IS, lijkt op zijn minst twijfelachtig.

is =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 23 - Quiz

Of dat werkelijk waar is, LIJKT op zijn minst twijfelachtig.

lijkt =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 24 - Quiz

Juni WORDT ook wel de zomermaand genoemd.

wordt =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 25 - Quiz

ENKELE voorbeelden: ‘Juniregen is Gods zegen. Komt zonneschijn daarbij, dan maakt hij boer en stadslui blij’ en ‘Een boon in juni geplant geeft vijftig in de hand’.

Enkele =
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 26 - Quiz

Enkele voorbeelden: ‘Juniregen is Gods zegen. Komt zonneschijn daarbij, dan maakt hij boer en stadslui blij’ en ‘Een boon in juni geplant geeft VIJFTIG in de hand’.

Vijftig =
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 27 - Quiz

Over deze maand bestaan vele weerspreuken.

Vele =
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 28 - Quiz

Om Julius Caesar, die in juli geboren was, te eren, veranderde zijn opvolger Augustus, de EERSTE keizer, de naam Quintilus in juli.

eerste =

A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 29 - Quiz

Enkele voorbeelden: ‘Juniregen is Gods zegen. Komt zonneschijn daarbij, dan maakt HIJ boer en stadslui blij’ en ‘Een boon in juni geplant geeft vijftig in de hand’.

hij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quiz

Om Julius Caesar, DIE in juli geboren was, te eren, veranderde zijn opvolger Augustus, de eerste keizer, de naam Quintilus in juli.

die =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 31 - Quiz

Ik heb het voor het eerst sinds tijden een keer niet geleerd.

het =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 32 - Quiz

Het meisje dat bij mij om de hoek woont, laat sinds gisteren DAT schattige hondje van mijn buren uit.

dat =
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 33 - Quiz

Het meisje DAT bij mij om de hoek woont, laat sinds gisteren dat schattige hondje van mijn buren uit.

dat =
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 34 - Quiz

Tips leren woordsoorten:

Slide 35 - Slide

Hoe is de diagnostische toets gegaan?

Slide 36 - Open question

Einde!
- Na de evaluatie weet jij wat je extra moet oefenen voor de eigenlijke toets.
- Bereid je voor op de toets, je leert niet voor niks!
Succes en hopelijk tot snel

Slide 37 - Slide