- Hoofdletters, punten, uitroepteken of vraagteken.
- Zet een komma voor een voegwoord (niet voor "en").
- Denk aan de komma tussen 2 persoonsvormen en bij een opsomming (ook hier niet voor "en").
- Namen met een hoofdletter. (uitzonderingen: maanden, dagen, windstreken en seizoenen).
- Gebruik de juiste verwijswoorden.