Woordvolgorde

1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

What are we going to do today?

- Homework
- Word order

Slide 2 - Slide

Reminder: tests
18th of March listening
25th of March:
Vocabulaire
Common phrases
Irregular verbs
Grammar:
3.2 Open and closed questions
2.2.1. Past perfect and past simple
3.1 Woordvolgorde

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Homework
1a, 2a, 6, 7, 8 pages 90-92

Slide 5 - Slide

Woordvolgorde
In deze Lesson-up wordt uitgelegd hoe de woordvolgorde is in Engelse zinnen. 
Nadat de uitleg is geweest zijn er een paar oefenvragen zodat je kunt controleren of je het snapt.

Slide 6 - Slide

Woordvolgorde
Engelse zinnen hebben een vaste volgorde.
WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER
John
plays
football
in the park
on Wednesday.

Slide 7 - Slide

Woordvolgorde
De volgorde kan ook anders:





Als je "wanneer" vooraan in de zin zet is het belangrijk dat het op dat moment gebeurt.
WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER
John
plays
football
in the park.
On Wednesday

Slide 8 - Slide

Woordvolgorde
Je krijgt nu een aantal vragen om te controleren of je de woordvolgorde kan toepassen.

In de oefening ga je deze volgorde aanhouden:

wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 9 - Slide

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
Billy
went
next door
5 minutes ago

Slide 10 - Drag question

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
cats
at night
don't sleep

Slide 11 - Drag question

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
in the garden
are playing
the children
hide and seek

Slide 12 - Drag question

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
the
our tests
is going
to check
teacher
at home
tonight

Slide 13 - Drag question

Woordvolgorde
Hopelijk ging dit goed.

Nu gaan we het hebben over woorden die aangeven hoevaak iets gebeurt.
Dit zijn woorden zoals: altijd, nooit, vaak, zelden enz.

Slide 14 - Slide

Woordvolgorde
Woorden zoals:




staan altijd voor het werkwoord in de zin, maar na am, is, are of was, were.
always
usually
sometimes
never
often
altijd
meestal / gewoonlijk
soms
nooit
vaak
I sometimes shop online.
John is never on time.

Slide 15 - Slide

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
usually
I
go shopping
on Saturdays

Slide 16 - Drag question

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
a shower
Bob
always 
takes
in the morning

Slide 17 - Drag question

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
on time
She
is
never
for class
on Friday

Slide 18 - Drag question

Zet onderstaande woorden in de juiste volgorde.
always
goes
it's
when
john
outside
raining
on
Mondays

Slide 19 - Drag question

Woordvolgorde
Als het goed is begrijp je nu hoe de volgorde van Engelse zinnen gaat.

kort samengevat:
WIE     DOET     WAT     WAAR     WANNEER

Woorden zoals alway, usually, never enz. die komen voor het werkwoord,
maar na: am, is, are, was, were

Slide 20 - Slide

I now understand the word order in English sentences.
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Now do assignments 9 and 10
Done early? 
look at the common phrases and vocabulary from this lesson

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide