bijvoeglijk naamwoord

1 / 11
next
Slide 1: Video

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Leg uit wat een bijvoeglijk naamwoord is.

Slide 2 - Open question

Welke regel geldt voor het spellen van werkwoorden als bijvoeglijk naamwoord?

Slide 3 - Open question

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
De jongen trapte in een (verroesten) spijker.
A
verroestte
B
verroesde
C
verroeste
D
verroesdde

Slide 4 - Quiz

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
In de koelruimte van het schip hingen lange rijen (slachten) koeien.
A
geslachtte
B
geslachdde
C
geslachtde
D
geslachte

Slide 5 - Quiz

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
In het (landen) vliegtuig klonk een applaus voor de piloot.
A
gelande
B
gelandde
C
gelandte
D
gelantte

Slide 6 - Quiz

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
De opnieuw (bekleden) stoel is gisteren thuisbezorgd.
A
bekledde
B
beklede
C
bekledde
D
bekleedde

Slide 7 - Quiz

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
De door de zon (verblinden) automobilist rijdt tegen een bus.
A
verblinde
B
verblindde
C
verblindte
D
verblinden

Slide 8 - Quiz

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
De in de oorlog (verwoesten) huizen worden gerenoveerd.
A
verwoestte
B
verwoeste
C
verwoesde
D
verwoesdde

Slide 9 - Quiz

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
De (rotten) appels gaan in de compostbak.
A
verote
B
verotten
C
veroten
D
verotte

Slide 10 - Quiz

De regel is: zo kort mogelijk. Waarom schrijven we 'opgezette' en niet 'opgezete'?

Slide 11 - Open question