27-1-2021 (3gt3)

Today:

- Herhaling future
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Today:

- Herhaling future

Slide 1 - Slide

Future = toekomende tijd
Alles wat niet al gebeurd is (verleden tijd) en niet nu aan de gang is (tegenwoordige tijd). Dus alles wat nog moet 
gebeuren.

Slide 2 - Slide

Je krijgt zo een aantal zinnen te zien. Kies of het de tegenwoordige, verleden of toekomende tijd is! 

Wees snel, je hebt maar 10 seconden om antwoord te geven... !

Slide 3 - Slide

In welke tijd staat deze zin:
I walk to school every day.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 4 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
My mother will be so angry when I get home...
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 5 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
My grandmother was very hungry during World War II.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 6 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
Tomorrow you are going to take a test.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 7 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
We played football yesterday.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Future = to be going to
     voorspellingen waar je bewijs
     voor hebt.  
     Je bent van plan om iets te 
     gaan doen
1
2

Slide 11 - Slide

Future = to be going to
I am going to read
you are going to swim
he is going to write
we are going to sing
you are going to dance
they are going to walk

Slide 12 - Slide

Future = to be going to
Am I going to read ?
Are you going to swim?
Is he going to write?
Are we going to sing?
Are you going to dance?
Are they going to walk ?

Slide 13 - Slide

Future = to be going to
I am not going to read
you are not going to swim
he is not going to write
we are not going to sing
you are not going to dance
they are not going to walk

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Begrijp je to be going to?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Maak een eigen zin met 'to be going to'.
Wat ben je van plan vanavond of morgen avondte gaan doen?

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Video

Future = Will
* gebruik je voor voorspellingen
* voor beloftes 
* als je aanbiedt om iets te doen

Slide 19 - Slide

will + not = WON'T

Slide 20 - Slide

Dus:
bij vragen gebruik je Shall bij I and we

Slide 21 - Slide

Future = will
Shall I read ?
will you swim?
will he write?
Shall we  sing?
Will you dance?
Will they  walk ?

Slide 22 - Slide

Future = will
I will not read
you will not swim
he will not write
we will not sing
you will not dance
they will not walk

Slide 23 - Slide

Begrijp je will?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Wanneer gebruik je Will?
A
Bij een voorspelling (zonder bewijs)
B
Als je iets zeker weet
C
Als je iets van plan bent

Slide 25 - Quiz

________ (open - I) the window?
A
Will I open
B
Am I going to open
C
Shall I open
D
Do I open

Slide 26 - Quiz

you ....probably win first prize
A
will
B
are going to

Slide 27 - Quiz

You must be hungry.
I ... you a sandwich. (make)
A
am going to make
B
make
C
will making
D
will make

Slide 28 - Quiz

I have no idea, but I have a feeling that my team ..... (win) tomorrow's match.
A
will winning
B
will going to win
C
is going to win
D
will win

Slide 29 - Quiz

Maken:
Practise more van unit 4.2 writing
Grammar 5 and grammar 6

Slide 30 - Slide