Persoonsvorm: extra uitleg

Persoonsvorm vt (en tt)
Extra uitleg
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, mavoLeerjaar 1-4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Persoonsvorm vt (en tt)
Extra uitleg

Slide 1 - Slide

Filmpje
Je gaat een filmpje bekijken. Doe je oortjes in.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

WERKWOORDSPELLING

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Gisteren ___ onze keuken gerenoveerd.

VT
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 9 - Quiz

Ons kleine katje ___ vanmorgen de nieuwe bank stuk.
VT
A
krabt
B
krabte
C
krabde
D
krabbelde

Slide 10 - Quiz

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT (verleden tijd)
A
sjouwde
B
sjouwdde
C
sjouwden
D
sjouwdden

Slide 11 - Quiz

Zet de zin in de verleden tijd:
"Ik haast me naar het werk."

Slide 12 - Open question

Zet de zin in de verleden tijd:
"Hij beleeft een geweldige dag."

Slide 13 - Open question

Schrijf de ik-vorm op in verleden tijd .
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 14 - Quiz

Hij (winnen) de wedstrijd
A
Wind
B
Wint

Slide 15 - Quiz

Ik (vinden) de les erg leuk
A
vind
B
vindt

Slide 16 - Quiz

Het (gebeuren) niet vaak dat ik de les niet leuk vind.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 17 - Quiz

Stefano repareerde alle computers in de klas.
A
tt
B
vt

Slide 18 - Quiz

Jullie hebben waarschijnlijk nog nooit een brief ...
A
gefaxt
B
gefaxet
C
gefaxd
D
gefaxed

Slide 19 - Quiz

In dat kleine huis hebben vroeger veel gezinnen tegelijk ...
A
geleven
B
geleefd
C
geleeft

Slide 20 - Quiz

Cristiano Ronaldo ... na zijn winnende treffer tegen Barcelona
A
juichde
B
joech
C
juichte
D
jooch

Slide 21 - Quiz

Wat is juist?
Jan en Peter ... Ingrid met een cadeau
A
verrasten
B
verraste
C
verrastten
D
verrasden

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt
C
lant

Slide 23 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekendt

Slide 24 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 25 - Quiz

wat is goed?
Hij (verhuizen) ........... (v.t.) naar Bali.
A
verhuis
B
verhuiste
C
verhuist
D
verhuisde

Slide 26 - Quiz

Wat is het juiste voltooid deelwoord?
Mijn nichtje is vorig jaar....(verhuizen)
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuizt
D
verhuizd

Slide 27 - Quiz

Wat is het juiste voltooid deelwoord?
In klas 4 wordt een jongen....(pesten)
A
gepest
B
gepesd
C
gepestt

Slide 28 - Quiz

Wat is het juiste voltooid deelwoord?
De hond van de buren heeft mij....(bijten)
A
gebijt
B
gebijd
C
gebeten

Slide 29 - Quiz

Wat is het juiste voltooid deelwoord?
Het was zo glad, ik ben wel drie keer.....(uitglijden)
A
uitgegleden
B
uitgeglijd
C
uitgeglijt

Slide 30 - Quiz

Wat is het juiste voltooid?
We hebben uren.... (dansen)
A
gedansd
B
gedansen
C
gedanst

Slide 31 - Quiz

Vervoegen verleden tijd
Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden gebruik je;

't ex-kofschip.

Eindigt de stam op een van de medeklinkers uit dit woord, 
dan +te(n).
Zo niet, dan +de(n).

Slide 32 - Slide

Het 't ex-kofschip gebruik je alleen bij de verleden tijd?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quiz

Wat is de juiste voltooid deelwoord?
Mijn kamer wordt.....(verven)
A
geverfd
B
geverft
C
gevervd
D
gevervt

Slide 34 - Quiz

Zet de zin in de verleden tijd:
"Hij beleeft een geweldige dag."

Slide 35 - Open question

In dat kleine huis hebben vroeger veel gezinnen tegelijk ...
A
geleven
B
geleefd
C
geleeft

Slide 36 - Quiz