Klas 1 Oefenen voor PW Kapitel 3

1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Üben für den Test Kapitel 3
Ziel dieser Stunde:
Je weet wat je al goed kent en waar je nog meer aandacht aan moet besteden voor het proefwerk

Slide 2 - Slide

Keuze
  • Je mag zelf kiezen welke opdrachten je in deze Lesson - up gaat doen. Kijk dus wat jij nog nodig hebt om te oefenen!
  • Je mag met z'n tweeën werken.
  • Als je snel klaar bent, ga je woordjes leren. Dit kun je ook in Quizlet doen.
Bij een rode slide begint er een ander onderdeel.

Slide 3 - Slide

Oefen de zwakke werkwoorden
Kijk in slide 6 en zie hoe de site eruit ziet en wat je kunt oefenen. De link staat in slide 7.

Slide 4 - Slide

De stam van een werkwoord in het Duits is ...?
A
de ik-vorm (ich)
B
het hele werkwoord
C
het hele werkwoord min -n
D
het hele werkwoord min -en

Slide 5 - Quiz

Zwakke werkwoorden-  oefen wohnen en regelmatige werkwoorden (volgende slide)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

Werkwoorden met stam op -d of -t
Doe de quizvragen

Slide 8 - Slide

Wat gebeurt er als de stam van een werkwoord eindigt op een
-t of een -d?

Slide 9 - Open question

Ihr …….(raten) nie was ich gekauft habe!
A
rat
B
rate
C
raten
D
ratet

Slide 10 - Quiz

Wo ……(enden) diese Straße?
A
end
B
ende
C
endet
D
enden

Slide 11 - Quiz

Was ……..(kosten) das Brötchen?
A
kost
B
koste
C
kosten
D
kostet

Slide 12 - Quiz

………(baden) du gerne im Meer?
A
bad
B
bade
C
badest
D
badet

Slide 13 - Quiz

Ich …….(warten) bis den Bus kommt.
A
wart
B
warte
C
wartet
D
warten

Slide 14 - Quiz

Mein Lehrer ……(reden) viel.
A
rede
B
redt
C
redet
D
reden

Slide 15 - Quiz

Oefen haben en sein
Klik op de link in de volgende slide en oefen haben en sein.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Persoonlijk voornaamwoorden in 1e en 4e naamval
  • Oefen eerst de rijtjes met ich- mich, du- dich enz.
  • Maak de sleepvraag over de voorzetsels met de 4e naamval.
  • Bekijk het filmpje met uitleg.
  • Doe de quizvragen.

Slide 18 - Slide

ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
wer
was
mich = mij
dich - jij
ihn = hem
sie = haar
es = het
uns = ons
euch = jullie
sie = hen
Sie = u
wen = wie
was = wat

Slide 19 - Slide

durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang

   door

  voor

  zonder

   om

   tot

  tegen
langs

Slide 20 - Drag question

Voorzetsels 4e naamval
durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang

Slide 21 - Slide

0

Slide 22 - Video

Gegen …… (wie) spielen wir morgen?


A
wie
B
wem
C
wen
D
wer

Slide 23 - Quiz

Er bist mein bester Freund! Ich kann nicht ohne ….. (hem).
A
er
B
ihm
C
ihn
D
sie

Slide 24 - Quiz

Wir haben für …… (jullie) ein Eis gekauft
A
euch
B
euer
C
ihr
D
sie

Slide 25 - Quiz

Meine Eltern helfen mir immer. Durch …… (hen) habe ich gute Noten.
A
die
B
sie
C
ihr
D
ihn

Slide 26 - Quiz

Meine Katze ist tot. Es ist schade um ….. (haar).
A
es
B
ihr
C
sie
D
euch

Slide 27 - Quiz

Woordjes leren
  • zelf woordjes opschrijven
  • woordjes oefenen met Quizlet

Slide 28 - Slide

Schrijf woordjes in het Duits
op die over eten en drinken gaan

Slide 29 - Mind map

Leer de woordjes in Quizlet
https://quizlet.com/_4g94kf   Lernliste D
https://quizlet.com/_4g9ga9  Lernliste J
https://quizlet.com/_6t8rue Lernliste rode sterretjes!

Slide 30 - Slide

Hast du noch Fragen?
Frage deine Lehrerin!
Was hast du gelernt?

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide