Taalverzorging les 3 tot en met 5 (2.8/3.8) uitleg leestekens 1.9

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je leesboek
  • je iPad (dicht)


Les 3
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je leesboek
  • je iPad (dicht)


Les 3

Slide 1 - Slide

timer
10:00
Les 3

Slide 2 - Slide

Planning
  • Weektaak vorige week bespreken => woordsoorten
  • Theorie 2.8: deel 1
  • Werkmoment
  • Afsluiting van de les

Slide 3 - Slide

Dit koude gas zou een sterke roes veroorzaken.
Wat is goed?
A
zou = hww veroorzaken = zww
B
dit = lw sterke = zn

Slide 4 - Quiz

Hij zal wel spijt hebben gehad.
Wat is goed?
A
spijt = bn hebben = zww
B
hij = psv gehad = zww

Slide 5 - Quiz

Welke trui vind je mooi, die?
Wat is goed?
A
vind = kww je = bzv
B
die = av welke = vrv

Slide 6 - Quiz

Wederkerend werkwoord (wkww) p. 138
  • Wederkerend werkwoord is een werkwoord waar 'zich' bij de infinitief hoort. Bijvoorbeeld: zich gedragen, zich schamen.
  • Zich = wederkerend voornaamwoord (wvn)
  • Dat deel hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.
  • Let op! Wederkerend voornaamwoord heeft verschillende vormen........

Slide 7 - Slide

Vormen wederkerend voornaamwoord
Ik schaam me
Jij wast je
U vergist zich
Hij/zij/het gedraagt zich
Wij schamen ons
Jullie wassen je
Zij vergissen zich
Wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp aan.
Weet je het niet?
Gebruik Piet!

Slide 8 - Slide

wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Ik schaam me
Jij wast je
U vergist zich
Hij/zij/het gedraagt zich
Wij schamen ons
Jullie wassen je
Zij vergissen zich
Wederkerig voornaamwoord is er maar 1: elkaar/elkaars.

We zien elkaar volgende week.

Slide 9 - Slide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.

Ik heb er....
  • drie
  • zevenhonderd
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde

Ik sta als .... in de rij.
  • eerste
  • zesde
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 10 - Slide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.
Bepaald: precies
  • drie
  • zevenhonderd
Onbepaald: niet precies
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde
Bepaald: precies
  • eerste
  • zesde
Onbepaald: niet precies
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 11 - Slide

Werkmoment
  • Opdracht 2.8: 1, 4, 6 en 9
  • Je kunt 1 ook als laatste doen.
  • Kijk zelf na.


Slide 12 - Slide

Afsluiting

Hoe ver ben je met de opdrachten?


Welke vragen heb je?

Slide 13 - Slide

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je leesboek
  • je iPad (dicht)


Les 4

Slide 14 - Slide

timer
10:00

Slide 15 - Slide

Planning
  • Herhalen werkwoorden
  • Aan de slag
  • Afsluiting van de les

Slide 16 - Slide

Vergelijk
Ik loop naar de bakker.
Ik ben naar de bakker gelopen.

Ik ben bakker.
Ik ben bakker geworden.

Slide 17 - Slide

zww
  • duidelijke betekenis
  • o doet iets
  • fietsen, lopen, lezen, kijken, gaan, toestaan, opbellen, ...
kww
  • geen duidelijke betekenis
  • o is iets
  • Piet <= is => aardig
  • zijn, worden, blijven
hww
  • nooit alleen, helpt
  • meer dan 1 ww, pv = hww
Theorie p. 217

Slide 18 - Slide

Stappenplan soorten ww
  1. Onderstreep alle ww in de zin.
  2. Zet de zin in andere tijd => pv markeren.
  3. Zoek per zin belangrijkste ww => zww (doen) kww (zijn)
  4. Zijn er meer werkwoorden? => hww 

Ik ga met de bus, want ik kan niet fietsen.
Ik kan dit weekend kampioen worden.
zijn, worden, blijven

Slide 19 - Slide

Werkmoment
Les 1:
  • Opdracht 2.8: 1, 4, 6 en 9
Les 2:
  • 2.8: 11 en 13
  • 3.8: 1

Kijk zelf na, vragen?

Slide 20 - Slide

Afsluiting

Hoe ver ben je met de opdrachten?


Welke vragen heb je?

Slide 21 - Slide

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je leesboek
  • je iPad (dicht)


Les 5

Slide 22 - Slide

timer
10:00

Slide 23 - Slide

Planning
  • Testje tot nu toe
  • Uitleg nieuwe leestekens
  • Aan de slag met afronden weektaak
  • Afsluiting van de les

Slide 24 - Slide

Welke werkwoordsoort heeft een duidelijke betekenis?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 25 - Quiz

Een hulpwerkwoord kan in zijn eentje een gezegde vormen.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

Hoe weet je of een werkwoord een koppelwerkwoord is?

Slide 27 - Open question

Ik wil later beroemd worden.
A
wil = hww worden = zww
B
wil = hww worden = kww
C
wil = kww worden = zww
D
wil = zww worden = hww

Slide 28 - Quiz

In een gezegde staat altijd maar
1 zww of 1 kww.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

Ik geef haar(1) haar(2) boek terug.
A
1 : psv 2: bzv
B
1: bzv 2: bzv
C
1: psv 2: psv
D
1: bzv 2: psv

Slide 30 - Quiz

'Waar, wie, wat voor' en 'welke' zijn vragende voornaamwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

Heb jij je warm aangekleed?
A
jij: psv je: bzv
B
jij: psv je: psv
C
jij: psv je: wvn
D
jij: bzv je: wvn

Slide 32 - Quiz

Ik zit op de middelste rij
in de bioscoop.
Middelste =
A
bn
B
bhtw
C
ortw
D
brtw

Slide 33 - Quiz

Jij hebt echt veel schoenen!

Veel =
A
bn
B
ohtw
C
zn
D
ortw

Slide 34 - Quiz

1.9 Leestekens (bekend)
punt                                  vraagteken                            uitroepteken

komma=> opsomming, tussen twee pv's, tussen bn
Ik houd van pizza, patat, poffertjes en pannenkoeken.
Als je veel oefent, word je een betere speller.
Een grote, mooie, rode ballon.

Slide 35 - Slide

Aanhalingstekens (bekend)
  • citeren (letterlijk opschrijven wat iemand zegt)

'Hoi,' zei het meisje toen ze Kevin zag staan.

Kevin zei: 'Hallo.'

Na een : altijd een kleine letter,  behalve bij citaat of naam erna.

kleine letter bij: opsomming en uitleg/voorbeeld

Slide 36 - Slide

Aanhalingstekens
  • Stukje tekst letterlijk overschrijven.
 Volgens Van Dale is citeren: 'Een passage uit andermans werk overnemen in een eigen werk, meestal met bronvermelding.'

  • Speciale aandacht voor een woord.
 Hoe spel je 'abonnee'?

Slide 37 - Slide

1.9 Leestekens nieuw (p. 70)

Dubbele punt :
  1. opsomming
  2. uitleg/voorbeeld
  3. citaat

Slide 38 - Slide

Nieuw: puntkomma
  • Alsof er een voegwoord zou staan.
Frank was te laat, want zijn fiets bleek gestolen.
Frank was te laat; zijn fiets bleek gestolen.

  • Onderdelen opsomming onderscheiden.
Nog te doen: huiswerk voor Nederlands, Engels en Frans; broek, shirt en slippers ophalen.

Slide 39 - Slide

Werkmoment
Les 2:
  • 2.8: 11 en 13
  • 3.8: 1
Les 3:
  • 3.8: 5 en 9
Kijk zelf na, vragen?
Klaar? Pak je mysterie erbij!

Slide 40 - Slide

Afsluiting

Hoe ver ben je met de opdrachten?


Welke vragen heb je?

Slide 41 - Slide