Woordenschat, woorden 1

Wat betekenen de volgende woorden?
Er volgen dertig woorden, kies steeds de juiste letter







(GGB 1.18, 1.19, 1.20; 2F)
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat betekenen de volgende woorden?
Er volgen dertig woorden, kies steeds de juiste letter







(GGB 1.18, 1.19, 1.20; 2F)

Slide 1 - Slide

Hoe laat kunnen we [de expert] verwachten?
A
directeur buitendienst
B
aannemer
C
deskundige

Slide 2 - Quiz

De [locoburgemeester] zal het beeld onthullen.
A
plaatselijke burgemeester
B
plaatsvervangende burgemeester
C
ex-burgemeester

Slide 3 - Quiz

Nu het duidelijk is hoe het allemaal zit, zal men hem [rehabiliteren].
A
ontslaan
B
zijn eer en goede naam in ere herstellen
C
aan het publiek voorstellen

Slide 4 - Quiz

Wil jij dat adres voor mij [lokaliseren]?
A
invoeren
B
aanvullen
C
de plaats vaststellen

Slide 5 - Quiz

Er is een [fnuikend] tekort aan leerkrachten.
A
dalende
B
noodlottig
C
toenemend

Slide 6 - Quiz

Denk je dat professoren [onfeilbaar] zijn?
A
saai zijn
B
onsportief zijn
C
geen vergissingen maken

Slide 7 - Quiz

De [diagnose] van het medisch onderzoek is nog niet bekend.
A
de voorgang
B
de vaststelling van de ziekteverschijnselen etc.
C
de precieze datum

Slide 8 - Quiz

Die jongen is [frequent] afwezig.
A
nooit
B
zelden
C
regelmatig

Slide 9 - Quiz

Het programma 'Big Brother' was een [hype].
A
rage
B
succes
C
fiasco

Slide 10 - Quiz

Voor dat beroep moet je [punctueel] zijn.
A
zelfstandig
B
precies
C
bijdehand

Slide 11 - Quiz

Tijdens die laatste vergadering zat zij voortdurend te [raaskallen].
A
onzin uit te kramen
B
nieuwe ideeën te lanceren
C
heel boos te worden

Slide 12 - Quiz

Dat schilderij hebben zij bij een [antiquair] gekocht.
A
verzamelaar
B
galerie
C
handelaar in oude kunst etc.

Slide 13 - Quiz

Wilt u een [kwitantie]?
A
betalingsbewijs
B
vrijkaartje
C
garantiebewijs

Slide 14 - Quiz

De [materiële schade] loopt in de miljoenen.
A
verzekerde schade
B
schade aan spullen, goederen, etc.
C
onverzekerde schade

Slide 15 - Quiz

Zij kunnnen [zich] dat niet [permitteren].
A
zich afvragen
B
zich herinneren
C
zich veroorloven

Slide 16 - Quiz

Na een tijdje moesten we [capituleren].
A
ons overgeven (toegeven)
B
uitrusten
C
opnieuw beginnen

Slide 17 - Quiz

Dat is een [penetrante] geur.
A
eetlust opwekkende
B
heerlijke
C
doordringende

Slide 18 - Quiz

Wij gaan de feestdag [evalueren].
A
voorbereiden
B
beoordelen
C
verplaatsen

Slide 19 - Quiz

De [notulen] zijn vandaag verstuurd.
A
uitnodigingen
B
verslag van de vergadering
C
voorwaarden

Slide 20 - Quiz

Dat bedrijf komt met een [noviteit].
A
heruitgave
B
beursgang
C
iets nieuws

Slide 21 - Quiz

Wil jij eens [analyseren] hoe dat zit?
A
uitleggen
B
grondig onderzoeken
C
bewijzen

Slide 22 - Quiz

Je moet je mening wel ergens [op baseren].
A
toelichten
B
aan koppelen
C
op funderen

Slide 23 - Quiz

Ik zal die pagina's een [perforeren].
A
kritisch bekijken
B
van gaatjes voorzien
C
kopiëren

Slide 24 - Quiz

Die soldaten zullen vannacht dat gebied [penetreren].
A
binnendringen
B
bespioneren
C
omsingelen

Slide 25 - Quiz

We hebben een [pamflet] uitgedeeld.
A
papier met tekst over actueel onderwerp
B
brochure
C
proefmonster

Slide 26 - Quiz

Die opmerking maakte haar [furieus].
A
gelukkig
B
woedend
C
onrustig

Slide 27 - Quiz

Je moet echt wat meer [initiatief tonen].
A
uitstraling hebben
B
blijdschap uiten
C
een eerste aanzet geven; iets op gang brengen

Slide 28 - Quiz

Ik ben [principieel] tegen roken.
A
uit overtuiging
B
meestal
C
bij voorbaat

Slide 29 - Quiz

Wij sturen u een prospectus.
A
klein drukwerk met informatie (soort folder)
B
bevestiging van een afspraak
C
herinnering om te betalen

Slide 30 - Quiz

Dat is geen kunst, dat is [kitsch].
A
gemakkelijk
B
bijzonder
C
namaak

Slide 31 - Quiz