español 04a martes

04a martes
Hola. Buenas tardes.
Hoy es martes el 22 de octubre. 
Son las 3 de la tarde.
Cómo estáis?
Estáis listos/listas ?
1 / 16
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

04a martes
Hola. Buenas tardes.
Hoy es martes el 22 de octubre. 
Son las 3 de la tarde.
Cómo estáis?
Estáis listos/listas ?

Slide 1 - Slide

grammatica: persoonlijke voornaamwoorden + werkwoorden
Het werkwoord past zich aan aan de persoon. Voorbeelden:
Ik leer Spaans.
Jij leert Spaans.
Wij leren Spaans.
Ik kan schrijven. 
Jij kunt lezen. 
Wij kunnen spreken.

Slide 2 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden
ik            =       1ste  persoon  enkelvoud
jij            =       2de  persoon  enkelvoud
hij/zij    =       3de  persoon  enkelvoud
wij          =       1ste  persoon  meervoud           ( ik + anderen )
jullie      =       2de  persoon  meervoud           ( jij + anderen ) 
zij           =       3de  persoon  meervoud           ( hij/zij + anderen )

Slide 3 - Slide

pronombres personales


  1. yo 
  2. tú 
  3. él/ella/usted
  4. nosotros/nosotras
  5. vosotros/vosotras
  6. ellos/ellas/ustedes
persoonlijke voornaamwoorden

ik
jij
hij/zij/u
wij
jullie
zij (mv)/u (mv)

Slide 4 - Slide

conjugar el verbo SER


soy 
eres 
es 
somos 
sois 
son
het werkwoord SER vervoegen 

ik ben 
jij bent
hij/zij is
wij zijn
jullie zijn 
zij zijn

Slide 5 - Slide

ejemplos


  1. Hola, (yo) soy Mario.
  2. (Tú) eres estudiante?
  3. Amsterdam es la capital.
  4. (Nosotros) somos europeos.
  5. (Vosotros) sois estudiantes?
  6. (Ellos) son españoles.

voorbeelden


  1. Hallo, ik ben Mario.
  2. Ben jij student?
  3. Amsterdam is de hoofdstad.
  4. Wij zijn Europeanen.
  5. Zijn jullie studenten?
  6. Zij zijn Spanjaarden.

Slide 6 - Slide

conjugar el verbo TENER


tengo
tienes 
tiene
tenemos
tenéis 
tienen
het werkwoord TENER vervoegen

ik heb 
jij hebt 
hij/zij heeft 
wij hebben
jullie hebben 
zij hebben

Slide 7 - Slide

ejemplos


  1. (Yo) tengo una bicicleta.
  2. (Tú) tienes el libro?
  3. Amsterdam tiene canales.
  4. (Nosotros) tenemos amigos.
  5. (Vosotros) tenéis el libro?
  6. (Ellos) tienen vacaciones.

voorbeelden


  1. Ik heb een fiets. 
  2. Heb jij het boek?
  3. Amsterdam heeft grachten. 
  4. Wij hebben vrienden. 
  5. Hebben jullie het boek?
  6. Zij hebben vakantie.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

(on)regelmatige werkwoorden
SER en TENER zijn onregelmatige werkwoorden. Dat betekent dat ze van de regels afwijken. 

Er zijn ook regelmatige werkwoorden. Dat betekent dat 
deze werkwoorden zich aan de regels houden. 
Vandaag maken we kennis met de eerste groep regelmatige werkwoorden: werkwoorden die eindigen op de letters -ar.

Slide 11 - Slide

conjugar el verbo HABLAR 
(= spreken)

  1. hablo
  2. hablas
  3. habla
  4. hablamos
  5. habláis
  6. hablan
conjugar el verbo COMPRAR 
(= kopen) 

  1. compro
  2. compras
  3. compra
  4. compramos
  5. compráis
  6. compran

Slide 12 - Slide

conjugar el verbo ESTUDIAR 
(= studeren)

  1. estudio
  2. estudias
  3. estudia
  4. estudiamos
  5. estudiáis
  6. estudian
conjugar el verbo TRABAJAR 
(= werken) 

  1. trabajo
  2. trabajas
  3. trabaja
  4. trabajamos
  5. trabajáis
  6. trabajan

Slide 13 - Slide

otros verbos 
que terminan en -ar

bailar 
caminar
enviar
escuchar
pagar 
reservar
tomar
viajar

andere werkwoorden 
die eindigen op -ar

dansen
wandelen/lopen
sturen/verzenden
luisteren
betalen
reserveren
nemen
reizen

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

opdrachten in het boek

Vorige week heb je tot en met pagina 22 gemaakt. 

Vandaag tot en met pagina 28 bovenste helft. 

Slide 16 - Slide