10.1 Man en vrouw

10.1 Man en vrouw
1 / 43
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

10.1 Man en vrouw

Slide 1 - Slide

Doelen van deze les
Je leert:
hoe de geslachtsorganen van een vrouw werken
hoe je zwangerschap voorkomt
wat je kunt doen bij een noodgeval

Slide 2 - Slide

Wat zijn geslachtskenmerken 
Kenmerken waaraan je het geslacht kunt herkennen

Primaire geslachtskenmerken (geboorte) 
Secundaire geslachtskenmerken (puberteit)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Hoe werken de geslachtsorganen van een man?
In de puberteit maken de zaadballen zaadcellen 

Zaadcellen worden tijdelijk opgeslagen in de bijballen 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Hoe werken de geslachtsorganen van een vrouw?
Eicellen in de eierstokken

Eierstokken bevatten onrijpe cellen (follikel)
Tijdens het rijpen komt er vocht in de follikel en wordt die groter
Na 14 dagen barst die open (rijpe eicel) komt in eileider
Eisprong (ovulatie)


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Wat is ovulatie?

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Ovulatie
Innesteling
Baarmoedermond
Eierstok

Slide 12 - Drag question

Wat doen de eierstokken
A
Die maken eicellen en laten deze los bij de ovulatie
B
Die bewaren eicellen en laten deze los bij de ovulatie
C
Die breken eicellen af
D
Daar moeten de zaadcellen naartoe

Slide 13 - Quiz

Hoe werken de geslachtsorganen van een vrouw?
Tijdens het rijpen, wordt je baarmoederslijmvlies dikker 

Als de eicel niet wordt  bevrucht, laat slijmvlies los (menstruatie)

Een menstruatiecyclus duurt ongeveer 28 dagen 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wat is menstruatie eigenlijk?
A
De eicel die naar buiten komt met bloed
B
De verdikte baarmoederwand (slijm en weefsel en bloed) die naar buiten komt

Slide 17 - Quiz

Op welke dag van de menstruatiecyclus vindt de ovulatie plaats?

Slide 18 - Open question

Voorbehoedsmiddel / anticonceptie
Moet voldoen aan 3 eisen:
- het voorkomt zwangerschap
- het is makkelijk in gebruik
- het is niet schadelijk voor je gezondheid 

Slide 19 - Slide

Het condoom (man)

Slide 20 - Slide

Het vrouwencondoom

Slide 21 - Slide

De pil (de anticonceptiepil)

Slide 22 - Slide

Het spiraaltje

Slide 23 - Slide

De nuvaring

Slide 24 - Slide

Het hormoonstaafje

Slide 25 - Slide

De prikpril

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Morning-after pil (noodgeval)

Slide 29 - Slide

Abortus
0 – 7 weken zwanger: abortuspil. Een pil met nog zwaardere hormonen dan de morning-afterpil.
7 – 13 weken zwanger: zuigcurettage. Onder plaatselijke verdoving wordt met een zuigpompje het baarmoederslijmvlies met het embryo weggezogen. Dit gebeurt via de baarmoedermond.
13-24 weken zwanger: late abortus. De arts maakt het vruchtvlies stuk, zodat het vruchtwater wegloopt en het kindje in de baarmoeder sterft.

Slide 30 - Slide

Herhaling.
Welk geslachtskenmerk is een primair geslachtskenmerk?
A
Baardgroei
B
Baarmoeder
C
Lagere stem
D
Borsten

Slide 31 - Quiz


19. Geslachtskenmerken
Geslachtskenmerken kun je onderverdelen in primaire
geslachtskenmerken en secundaire geslachtskenmerken.

In welke zin staan alleen secundaire geslachtskenmerken?
A
Schaamlippen, borstgroei en borsthaar.
B
Schaamhaar, zwaarder skelet en lagere stem.
C
Balzak, schaamlippen en penis.
D
Balzak, bredere schouders en lagere stem.

Slide 32 - Quiz

Wat is de functie van de prostaat?
A
Het opslaan van zaadcellen
B
Het toevoegen van vocht aan de zaadcellen
C
Het aanmaken van zaadvloeistof
D
Het produceren van zaadcellen

Slide 33 - Quiz

Wat is hier de prostaat?
A
Q
B
R
C
S
D
T

Slide 34 - Quiz

Sperma is:
A
Zaadcellen
B
Zaadcellen en vocht uit de prostaat
C
Zaadcellen en vocht uit de zaadblaasjes
D
Zaadcellen en vocht uit prostaat en zaadblaasjes

Slide 35 - Quiz


eierstok is?
A
nummer 1
B
nummer 3
C
nummer 8
D
nummer 10

Slide 36 - Quiz

Wat gebeurt er hier in de eierstok?
A
Acne
B
Follikelrijping
C
Menstruatie
D
Ovulatie

Slide 37 - Quiz

Wat gebeurt er op dag 14 van de menstruatiecyclus?
A
Je bent vruchtbaar
B
Je bent ongesteld
C
Je hebt de eisprong
D
Er gebeurt niks bijzonders op dag 14

Slide 38 - Quiz

Waarmee start de menstruatiecyclus?
A
Ovulatie
B
Menstruatie
C
Eisprong
D
Gele lichaam

Slide 39 - Quiz

Welk voorbehoedsmiddel is dit?
A
prikpil
B
hormoonstaafje
C
spiraaltje
D
nuvaring

Slide 40 - Quiz

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Prikpil
B
Condoom
C
Nuvaring
D
De pil

Slide 41 - Quiz

voorbeelden van voorbehoedsmiddelen zijn
A
de pil en morning-afterpil
B
de pil en condoom
C
abortus en abortuspil
D
spiraal en periodieke onthouding

Slide 42 - Quiz

Wat is dit voorbehoedsmiddel?
A
Vrouwencondoom
B
Nuva
C
Spiraaltje
D
Condoom

Slide 43 - Quiz