Persoonsvorm tegenwoordige tijd
1. Maak de zin vragend
De jongen loopt op straat Loopt de jongen op straat?
2. Zet de zin in een andere tijd
De jongen loopt op straat De jongen liep op straat
3. Zet de zin in enkelvoud/meervoud
De jongen loopt op straat De jongens lopen op straat