H4

DOEL
- je kunt woorden met meerdere betekenissen herkennen en begrijpen 


- je kunt de juiste betekenis van een woord met meerdere betekenissen opzoeken in een woordenboek.
Woorden met meerdere betekenissen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

DOEL
- je kunt woorden met meerdere betekenissen herkennen en begrijpen 


- je kunt de juiste betekenis van een woord met meerdere betekenissen opzoeken in een woordenboek.
Woorden met meerdere betekenissen

Slide 1 - Slide

Woorden met meerdere betekenissen

Sommige woorden hebben meerdere betekenissen.

Daardoor kun je in de war raken.


Lees de tekst goed, want vaak kun je aan de rest van de tekst zien welke betekenis wordt bedoelt.

Slide 2 - Slide

Woorden met meerdere betekenissen...

...noem je homoniemen.

Bijvoorbeeld:
Arm = lichaamsdeel / weinig geld hebben

Slide 3 - Slide

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
De mentor bevestigde dat we morgen het laatste uur vrij hebben.

__________
A
leunen, rusten
B
helpen
C
zei dat het klopte
D
maakte vast

Slide 4 - Quiz

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
De conciërge bevestigde het nieuwe prikbord aan de muur.

__________
A
leunen, rusten
B
helpen
C
zei dat het klopte
D
maakte vast

Slide 5 - Quiz

OPDRACHT
In de volgende slides lees je steeds twee woorden . 
Ze horen bij een ander woord. Dit woord is een synoniem, ofwel een woord met meerdere betekenissen.

Bijvoorbeeld: Welk woord past hierbij?
lichaamsdeel - berooid

Antwoord: arm

Slide 6 - Slide

Welk woord past hier bij?

zitmeubel - geldinstelling

Slide 7 - Open question

Welk woord past hier bij?

koning - vrieskou

Slide 8 - Open question

Welk woord past hier bij?

metaal - iemand die iets koopt

Slide 9 - Open question

Welk woord past hier bij?

hoofdsteun - zoenen

Slide 10 - Open question

Welk woord past hier bij?

een examen niet halen - vallen, dalen

Slide 11 - Open question

Welk woord past hier bij?

beker - hoofd

Slide 12 - Open question

DOEL

- je kunt de volgende woordsoorten herkennen:
- lidwoorden
- zelfstandige naamwoorden
- bijvoeglijke naamwoorden
- werkwoorden
- voorzetsels
Woordsoorten

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Welk woord hoort er niet bij?
A
Antwerpen
B
lippenstift
C
omhakken
D
vrachtwagen

Slide 22 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
de
B
het
C
een
D
voor

Slide 23 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
knagen
B
bijten
C
blaffen
D
dieren

Slide 24 - Quiz

Het onvoltooid deelwoord

Een onvoltooid deelwoord geeft aan dat iets nog gaande is.

Het is dus nog niet voltooid:


Rillend stond ik op de schaatsbaan.

Lachend zwaaide ik naar mijn vriend.

Zittend keken we naar de optocht.

Slide 25 - Slide

Het onvoltooid deelwoord

- maak je door achter het hele werkwoord een -d te zetten.


lachend

fluitend

lopend

knippend


Slide 26 - Slide

Het onvoltooid deelwoord

Een onvoltooid deelwoord kun je net als

het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruiken:


Een lachende vrouw.

De gillende kinderen.

De huilende man.

Slide 27 - Slide


hoesten
Misha is ziek en ligt ... in bed.

Slide 28 - Open question


slapen
Nog half ... ging Nico op weg naar school.

Slide 29 - Open question