Lezen 4.3 HV 16 maart

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat wordt bedoeld met LEESPUBLIEK?
A
De mensen in de zaal bij een lezing
B
Een groep lezers voor wie de tekst is geschreven
C
Bezoekers van een bibliotheek
D
Mensen op een tribune bij een voorleeswedstrijd

Slide 5 - Quiz

Hoe achterhaal je het leespubliek van een tekst?
A
Je kijkt naar de woordkeus.
B
Je kijkt naar de bron.
C
Je kijkt naar het onderwerp.
D
Alle drie de antwoorden zijn goed.

Slide 6 - Quiz



Voor welk leespubliek is de tekst geschreven?

A
ouders
B
studenten
C
kinderen/jongeren
D
meisjes

Slide 7 - Quiz

Wat is GEEN hulpmiddel bij het vaststellen van het leespubliek?
A
Bron
B
Taalgebruik
C
Onderwerp
D
Schrijver

Slide 8 - Quiz

welke signaalwoorden horen bij uitleggende tekstverband
A
maar, toch
B
dan ook, dus
C
want, omdat
D
dat wil zeggen, zoals

Slide 9 - Quiz

4. Met andere woorden is
een voorbeeld van een uitleggend
tekstverband
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Signaalwoord uitleggend tekstverband
A
ten eerste
B
ook
C
maar
D
bijvoorbeeld

Slide 11 - Quiz

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 12 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overhalen
D
Uitleg geven

Slide 13 - Quiz

Wat is een tekstdoel?
A
wat de schrijver wil bereiken met de tekst
B
de tekst zoals je die voor je ziet
C
wat de lezer wil bereiken met het lezen
D
een groep teksten met hetzelfde tekstdoel

Slide 14 - Quiz

wat is geen tekstdoel?
A
overtuigen
B
amuseren
C
activeren
D
informatieve tekst

Slide 15 - Quiz

Tekstdoel?
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 16 - Quiz

Bij de strip heb je een tekstdoel genoemd. Wat is GEEN kenmerk van dit tekstdoel?
A
Het speelt zich af op een bepaalde plaats.
B
Er is sprake van een plot.
C
Het is grappig om te lezen.
D
Het speelt zich af in een bepaalde tijd.

Slide 17 - Quiz

studerend lezen
A
Je wilt weten of de tekst interessant is voor jou.
B
Je wilt begrijpen wat er in de tekst staat.
C
Je wilt het antwoord weten op een vraag.
D
Je wilt onthouden wat er in de tekst staat.

Slide 18 - Quiz

Wat is het leesdoel van studerend lezen?
A
De tekst helemaal begrijpen
B
Het belangrijkste snel uit een tekst halen
C
De tekst helemaal begrijpen en alles onthouden
D
Informatie opzoeken

Slide 19 - Quiz

timer
15:00

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Wat vind je nu nog lastig?

Slide 22 - Open question