4.3 Staatsvorming & centralisatie

Hoofdstuk 4 Steden en Staten
1 / 26
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4 Steden en Staten

Slide 1 - Slide

kenmerkend aspect:
Het begin van staatsvorming en centralisatie

Slide 2 - Slide

= staatsvorming

Slide 3 - Slide

= centralisatie

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Feodaal Engeland
Willem de Veroveraar voert feodale stelsel in Engeland in
Maatregelen om machtig te blijven:
- Leenmannen kregen niet één groot stuk in leen maar kleine stukjes
- Willem hield de beste gebieden voor zichzelf
- Alle bezittingen van de adel werden opgeschreven in het Domesday Book (1086)
Gevolg: duidelijk wie de macht heeft 

Slide 6 - Slide

Domesday Book

Slide 7 - Slide

Centralisatie
Engelse koningen centraliseren hun land: bestuur vanuit één plek
Voorbeeld: centrale rekenkamer
Gevolg: adel en kerk verzetten zich tegen afname macht
Voorbeeld: Koning Jan Zonder Land
Ruzie met kerk: excommunicatie
Ruzie met adel: Magna Carta (1215)

Slide 8 - Slide

Magna Carta

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Rijk Karel de Grote
2 landen ontstaan uit het rijk van Karel de Grote: Frankrijk en Duitsland

Slide 11 - Slide

Duitsland centraliseert niet...
  • Geen hoofdstad
  • Duitse koningen noemen zich keizer en laten zich in Rome kronen
  • Koningschap niet erfelijk
  • Rijk wordt genoemd: Heilige Roomse Rijk

Slide 12 - Slide

Het slechtste recept...
  • Koningschap is niet erfelijk
  • Na een dood wordt de opvolger gekozen door de edelen - keurvorsten genoemd-
  • Zo blijft de koning afhankelijk van zijn edelen, hij moet populair blijven

Slide 13 - Slide

De Nederlanden 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

1430
  • Meeste Nederlandse gewesten onder 1 vorst
  • Filips van Bourgondie (of Filips de Goede)
  • Begint met instellen centraal bestuur
  • Hoofdstad Brussel
  • In Gelderland centrale rechtbank
  • Door huwelijk daarna deel van Habsburgse rijk (Spanje)

Slide 16 - Slide

Een stelling: tijdens de honderdjarige oorlog versloeg de Engelse koning de Franse koning. Hiermee begon de centralisatie van Frankrijk.
A
Deze stelling is juist.
B
Deze stelling is onjuist.

Slide 17 - Quiz

Welke oorzaak past bij het mislukken van de Duitse staatsvorming?
A
De Duitse koning was afhankelijk van de paus.
B
De Duitse koning was afhankelijk van zijn keurvorsten.
C
De Duitse koning moest macht delen met het parlement.
D
De Duitse koning moest de Magna Carta tekenen.

Slide 18 - Quiz

De Magna Carta is een belangrijke Europees document want...
A
...het doorbrak de macht van de Engelse koning, waardoor het volk macht kreeg.
B
... het doorbrak de macht van Franse koning, waardoor het volk macht kreeg.
C
... het doorbrak de macht van de Duitse koning, waardoor het volk macht kreeg.
D
... het doorbrak de macht van de Bourgondische koning, waardoor het volk meer macht kreeg.

Slide 19 - Quiz

In welk jaar werd in Engeland de Magna Carta ondertekend?
A
1215
B
1225
C
1235
D
1245

Slide 20 - Quiz

De eerste "Nederlandse" koning was:
A
Karel de Grote
B
Karel de Stoute
C
Filips de Grote
D
Filips de Goede

Slide 21 - Quiz

Noem 4 kenmerken van de centralisatie die de Franse koningen rond 1500 hadden doorgevoerd

Slide 22 - Open question

Leg uit hoe de toenemende geldeconomie de staatsvorming en centralisatie bevorderde

Slide 23 - Open question

Lees de bron. Het verhaal is een voorbeeld van het kenmerkend aspect: 'Staatsvorming en centralisatie.' Leg uit!

Slide 24 - Open question

Bestudeer de bron. Lees de kenmerkende aspecten van de tijd van steden en staten.
Bij welk kenmerkend aspect past de bron het beste?

A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat

Slide 25 - Quiz

Lees onderstaande drie zinnen. Kies steeds het juiste woord:

In het tijdvak 'Steden & Staten':
1. kreeg de Duitse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle.
2. kreeg de Franse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle.
3. kreeg de Engelse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle.
4. kreeg de Bourgondische hertog meer / minder gewesten onder zijn heerschappij.
A
1. minder, 2. meer, 3. meer, 4. meer
B
1. meer, 2. meer, 3. meer, 4. meer
C
1. minder, 2. minder, 3. meer, 4. meer
D
1. minder, 2. meer, 3. minder, 4. minder

Slide 26 - Quiz