Wiederholung Grammatik V5

Wiederholung Grammatik V5
Quiz

- Naamvallen (1 t/m 4) + voorzetsels
- Bijv. naamwoord (Adjektiv)
- Modalverben
- werkwoorden sterk + zwak (tt, vt, vd)
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wiederholung Grammatik V5
Quiz

- Naamvallen (1 t/m 4) + voorzetsels
- Bijv. naamwoord (Adjektiv)
- Modalverben
- werkwoorden sterk + zwak (tt, vt, vd)

Slide 1 - Slide

De naamvallen

Slide 2 - Slide

In welke naamval staat het lidwoord?
"Ich zeige den Weg"
A
1e
B
4e
C
Ik weet het niet
D
Geen van beide

Slide 3 - Quiz

Was hast du [de kinderen] alles erzählt?
A
die Kinder
B
den Kinderen
C
die Kindern
D
den Kindern

Slide 4 - Quiz

Das Haus (van mijn moeder) steht in dieser Straße
A
meines Mutters
B
von meinem Mutter
C
meiner Mutter
D
meines Mutteres

Slide 5 - Quiz

Er zeigt uns sein... CD-Sammlung (v).
A
seine
B
seiner
C
sein
D
seinen

Slide 6 - Quiz

Nach d... Sommerferien (v) möchten wir wieder zur Schule gehen.
A
der
B
die
C
dem
D
den

Slide 7 - Quiz

Das Auto steht in d...... Garage (v)
A
die
B
dem
C
das
D
der

Slide 8 - Quiz

Er erzählt über sein... Erfahrungen.
A
sein
B
seine
C
seiner
D
seinen

Slide 9 - Quiz

Das Adjektiv

Slide 10 - Slide

D….. klein….. Kind will d….. fremd….. Mann nicht grüßen.
A
Das kleine, den fremden
B
Das kleinen, der fremde
C
Die kleine, dem fremden
D
Der kleine, den fremden

Slide 11 - Quiz

D….. streng….. Vater verbietet d….. ängstlich….. Sohn heute Abend ins Kino zu gehen.
A
Der strengen, den ängstlichen
B
Der strenge, den ängstlichen
C
Den strengen, der ängstlichen
D
Den strengen, der ängstliche

Slide 12 - Quiz

Wir fahren mit (d)... rot..... Boot (o).
A
dem -en
B
den -en
C
das -e
D
dem -em

Slide 13 - Quiz

Modalverben

Slide 14 - Slide

Warum ...... (können) du letzte Woche nicht kommen?
A
konnte
B
konntest
C
konntet
D
konnten

Slide 15 - Quiz

Weißt du, ob er Pizza ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 16 - Quiz

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 17 - Quiz

Früher ....... (dürfen) ich nur bis 12 Uhr ausgehen.
A
durfte
B
durftest
C
durftet
D
durften

Slide 18 - Quiz

Ich ........... zur Toilette!
Nein, ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 19 - Drag question

De tweede letter verandert in het enkelvoud naar welke letter?

dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 20 - Quiz

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden gebruik je bij de modale werkwoorden dezelfde vervoeging van het werkwoord?
ich en du
du en er/sie/es
ich en er/sie es

Slide 21 - Poll

Bij de modale werkwoorden gebruik je bij de meervoudsvormen gewoon de esttenten. Klopt dat?
Ja
Nee

Slide 22 - Poll

Verben stark + schwach

Slide 23 - Slide

Er (warten) auf Whatsapp-Nachrichten.
A
warte
B
wartt
C
wartet
D
wart

Slide 24 - Quiz

[tragen] Er . . . . den schweren Koffer.

Slide 25 - Open question

Draußen (regnen) es.
A
regnt
B
regent
C
regnet
D
regnest

Slide 26 - Quiz

Die Katze [waschen] . . . . sich den ganzen Tag.

Slide 27 - Open question

Was [nehmen] . . . . du mit aus Berlin?

Slide 28 - Open question

Ihr (parken) zuerst das Auto.
A
parkt
B
parket
C
parkiert
D
parkst

Slide 29 - Quiz

Aus Langeweile (zeichnen) man ein Bild.
A
zeichnt
B
zeichnen
C
zeichent
D
zeichnet

Slide 30 - Quiz

Vielen dank für ihre Aufmerksamkeit
Jetzt:
Meekijken naar de nieuwe theorie in Teams voor het schrijfdossier
Danach:
- Machen Genitiv S.85 Aufg.10, 11, 13 (let op! Hier gebruik je de vaste voorzetsels met de 2e nv voor, zie grammatica-overzicht)
- Schrijfdossier formelle E-Mail

Letzte 15 Minuten Musikquiz

Slide 31 - Slide