examentraining 2019

• Geschiedenis
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Hoe  betrouwbaar is de bron? Waar let je op?

• Persoon: Wie heeft de bron gemaakt?
• Tijd: Wanneer is de bron gemaakt?
• Plaats: Waar is de bron gemaakt?
• Bedoeling: Wat is het doel van de maker?
• Informatie: Hoe kwam de maker aan de informatie? 

Is de bron representatief?

• Geldt de bron voor 1 geval/persoon: niet representatief.
• Geldt de bron voor een grote groep/meer gevallen: wel representatief

representatief voor deze tijd?

Begin met: wat zie ik?

Je ziet mensen zwaaien naar anderen aan de andere kant van een muur.

is de bron representatief?

Bedenk: welke tijd/gebeurtenis hoort hierbij?

Je ziet dat er een muur gebouwd is: Berlijn 1961

is de bron representatief?

Geldt de gebeurtenis voor 1 persoon of voor een grote groep mensen in Berlijn?

Het afgescheiden worden van familie goldt voor veel mensen in Berlijn in die  tijd

is de bron representatief?

de bron is representatief voor deze tijd in de stad Berlijn.

Standplaatsgebondenheid van de bron.

- in welke plaats/land/gebied is de bron gemaakt, achtergrond van de maker (politiek idee, geloof, arm of rijk, leeftijd, beroep)

- een bron is altijd tijd- en plaatsgebonden

- dit onderdeel gebruik je bij het vaststellen van de betrouwbaarheid van de                      bron

Masterclass Bronnen

Stappenplan analyseren spotprent

1. Lees de vraag goed! Wat is de opdracht precies?
2. Lees de titel, onderschrift, toelichting, tekst in de tekening.
3. Waar gaat het over?  Wie zie je?


4. In welke tijd speelt dit zich af?
5. Welke symbolen/tekens zie je?
6. Tegenstellingen of overdrijvingen?
7. Bepaal nu de mening of bedoeling van de maker door gebruik te maken van een element uit de bron.

Opdracht

Noteer het volgende:

1. Wie / Wat zie je? Welke symbolen herken je?

2. Over welke gebeurtenis gaat de spotprent? Welk jaartal?

3. Leg uit wat de mening van de tekenaar is.

4. Welke examenvraag of welk begrip zou je hieraan kunnen verbinden?

Eindquiz

historische contexten

De Alteratie van A'dam was:

1. een reactie op de val van Antwerpen
2. een direct gevolg van de inname van Den Briel
3. een bloedig gebeuren
4. geen van de gegeven antwoorden is goed

De beeldenstorm vond plaats in

1. 1572
2. 1566
3. 1567
4. 1568

De proclamatie van de Republiek werd mogelijk door:

1. de ondergang van de Armada
2. het sterke optreden van de hertog van Anjou
3. slim handelen van Willem van Oranje
4. de vlucht van de graaf va Leicester

De Val van Antwerpen:

1. vond plaats in 1576
2. was een overwinning voor de hertog van Parma
3. leidde tot de economische neergang van A'dam
4. werd gevolgd door de komst van Alva

In de Pacificatie van Gent werd gerealiseerd dat

1. er godsdienstvrijheid was in de gewesten
2. in de gewesten Holland en Zeeland het RK geloof werd verboden
3. Willem van Oranje op een zijspoor werd gezet
4. In de landgewesten het RK geloof het heersende geloof was

De oprichting van de WIC:

1. was in 1602
2. was het gevolg van oplopende spanningen met Spanje
3. was in 1621
4. leidde al snel tot enorme economische groei in de Republiek

De Opstand is begonnen als een protest tegen

1. de godsdienstpolitiek van de Spanjaarden
2. de sociale kwestie
3. de belastingdruk
4. de centralisatiepolitiek van de Spanjaarden

De Unie van Utrecht

1. was een reactie op de Pacificatie van Gent
2. werd in 1576 gesloten
3. werd in 1579 gesloten
4. was een overwinning voor Oranje

De moedernegotie

1. was de handel in bulkgoederen uit Azië
2. betrof de handel in luxeartikelen
3. komt voort uit de zwakke feodale traditie
4. vormde de basis voor de stapelmarkt

De onthoofding van Oldenbarnevelt

1. vond plaats tijdens militaire conflicten met de Spanjaarden
2. had met godsdienstige problemen te maken
3. betekende het einde van de strijd met de Spanjaarden
4. was het gevolg van de machtsstrijd met Willem van Oranje

De Franse revolutie

1. begon in 1791
2. kwam voort uit hongersnood
3. brak uit als gevolg van het begrotingstekort onder Lodewijk XIV
4. rekende direct af met de monarchie

Napoléon

1. staat bekend om zijn Verlichtingsidealen
2. heeft de Franse Revolutie de nek omgedraaid
3. maakte een einde aan het Directoire
4. is definitief verslagen in 1813

'burger Capet'

1. leidde Frankrijk vóór Robespierre
2. was de eerste Girondijnse leider van de revolutie
3. werd onthoofd in 1793
4. stelde de wet 'Le Chapelier' op

Het Congres van Wenen:

1. was een overwinning voor de liberalen
2. wilde van de Restauratie niets weten
3. was gericht op het bevorderen van stabiliteit en veiligheid
4. leidde tot het Revolutiejaar in 1848

Socialisten

1. zijn voor een constitutionele monarchie
2. identificeerden zich met de Jacobijnen
3. zijn voorstander van het samenspel tussen geloof en politiek
4. vonden in de Russische Marx hun grote denker

Het Frankfurter parlement

1. kwam in het revolutiejaar 1830 bijeen
2. vond uiteindelijk in de Pruisische koning een warm voorstander
3. leidde tot de stichting van het Duitse Keizerrijk
4. was een uiting van liberaal nationalisme in Duitsland

Otto von Bismarck

1. heeft mbv het leger zijn grote doel bereikt
2. kon zich geheel vinden in de vlootwet
3. streefde naar het opbouwen van een groot koloniaal rijk
4. werd door Wilhelm I in 1890 ontslagen

De Conferentie van Berlijn

1. past geheel in de alliantiepolitiek
2. stond onder leiding van Wilhelm II
3. werd in 1898 georganiseerd
4. werd georganiseerd door Chamberlain

De Republiek van Weimar duurde van

1. 1933 - 1945
2. 1919 - 1929
3. 1919 - 1933
4. 1918 - 1939

Het Dawesplan

1. was een reactie op de Spartacus opstand
2. werd door Hitler afgewezen
3. betekende het verergeren van de crisis na de beurskrach
4. betekende voor Duitsland een verdieping van de crisis

De Rijksdagbrand

1. vormde het startpunt van het totalitarisme in Duitsland
2. bracht Hitler aan de macht
3. leidde tot de Kristallnacht
4. was het werk van een internationale communistische samenzwering

Welke term of naam past niet in het geheel

1. Neurenberger Wetten
2. Rijkscultuurkamer
3. Conferentie van München
4. Goebbels

Wat hoort er niet bij?

1. Containmentpolitiek
2. appeasementpolitiek
3. domino-theorie
4. Truman-doctrine

Wat hoort er niet bij

1. Glasnost
2. Bresnjev-doctrine
3. Praagse lente
4. Hongaarse Opstand

De conferentie van Potsdam

1. werd in februari 1945 gehouden
2. leidde tot overeenstemming tussen de Grote Drie
3. was de laatste conferentie waaraan Roosevelt deelnam
4. kan als onderdeel van de Koude Oorlog gezien worden

Wat klopt niet: 'De blokkade van Berlijn

1. leidde tot de oprichting van de Navo'
2. werd gevolgd door de luchtbrug'
3. leidde tot de stichting van de BRD'
4. was in 1961/62'