examentraining 2021

oefenen met bronnen H5 
1 / 40
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

oefenen met bronnen H5 

Slide 1 - Slide

Hoe  betrouwbaar is de bron? Waar let je op?
  • Persoon: Wie heeft de bron gemaakt?
  • Tijd: Wanneer is de bron gemaakt?
  • Plaats: Waar is de bron gemaakt?
  • Bedoeling: Wat is het doel van de maker?
  • Informatie: Hoe kwam de maker aan de informatie? 







Slide 2 - Slide

Is de bron representatief?
  • Geldt de bron voor 1 geval/persoon: niet representatief.
  • Geldt de bron voor een grote groep/meer gevallen: wel representatief

representatief voor deze tijd?
Begin met: wat zie ik?
Je ziet mensen zwaaien naar anderen aan de andere kant van een muur.
is de bron representatief?
Bedenk: welke tijd/gebeurtenis hoort hierbij?
Je ziet dat er een muur gebouwd is: Berlijn 1961

is de bron representatief?
Geldt de gebeurtenis voor 1 persoon of voor een grote groep mensen in Berlijn?
Het afgescheiden worden van familie goldt voor veel mensen in Berlijn in die  tijd
is de bron representatief?
de bron is representatief voor deze tijd in de stad Berlijn.

Slide 3 - Slide

Standplaatsgebondenheid van de bron.
- in welke plaats/land/gebied is de bron gemaakt, achtergrond van de maker (politiek idee, geloof, arm of rijk, leeftijd, beroep)
- een bron is altijd tijd- en plaatsgebonden
- dit onderdeel gebruik je bij het vaststellen van de betrouwbaarheid van de                      bron

Slide 4 - Slide

Masterclass Bronnen

Slide 5 - Slide

3 B's van Bart 
1. Beschrijving: wat zie je in de bron?
- Omcirkel opvallende dingen zoals gezichtuitdrukkingen, symbolen, gebaren, hoeden, snorren. Schrijf droog op wat je ziet.
- Wat staat er in het bijschrift? Je leest vaak een hint in het bijschrift: jaartal, persoon, gebeurtenis.
2. Betekenis: wat gebeurt er in de bron?
- Wat betekenen die symbolen/ gebaren of wie herken je? Schrijf dit op.
- Welke handeling/ gebeurtenis/ personen herken je in de bron? Schrijf dit op.
3. Bedoeling: waarom is deze bron gemaakt?
- Heeft de tekenaar een bepaalde (politieke) boodschap die hij over wil brengen?
- Wat is de aard van de bron? Is het een spotprent/ propaganda/ reclame….?

Slide 6 - Slide

Stappenplan analyseren spotprent
  1. Lees de vraag goed! Wat is de opdracht precies?
  2. Lees de titel, onderschrift, toelichting, tekst in de tekening.
  3. Waar gaat het over?  Wie zie je?

  4. In welke tijd speelt dit zich af?
  5. Welke symbolen/tekens zie je?
  6. Tegenstellingen of overdrijvingen?
  7. Bepaal nu de mening of bedoeling van de maker door gebruik te maken van een element uit de bron.



Slide 7 - Slide

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Slide

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

Slide 27 - Open question

Eindquiz
historische contexten

Slide 28 - Slide

De beeldenstorm vond plaats in
A
1572
B
1566
C
1567
D
1568

Slide 29 - Quiz

De moedernegotie
A
was de handel in bulkgoederen uit Azië
B
betrof de handel in luxeartikelen
C
komt voort uit de zwakke feodale traditie
D
vormde de basis voor de stapelmarkt

Slide 30 - Quiz

De Franse revolutie
A
begon in 1791
B
kwam voort uit hongersnood
C
brak uit als gevolg van het begrotingstekort onder Lodewijk XIV
D
rekende direct af met de monarchie

Slide 31 - Quiz

'burger Capet'
A
leidde Frankrijk vóór Robespierre
B
was de eerste Girondijnse leider van de revolutie
C
werd onthoofd in 1793
D
stelde de wet 'Le Chapelier' op

Slide 32 - Quiz

Socialisten
A
zijn voor een constitutionele monarchie
B
identificeerden zich met de Jacobijnen
C
zijn voorstander van het samenspel tussen geloof en politiek
D
vonden in de Russische Marx hun grote denker

Slide 33 - Quiz

Het Dawesplan
A
was een reactie op de Spartacus opstand
B
werd door Hitler afgewezen
C
betekende het verergeren van de crisis na de beurskrach
D
betekende voor Duitsland een verdieping van de crisis

Slide 34 - Quiz

De Rijksdagbrand
A
vormde het startpunt van het totalitarisme in Duitsland
B
bracht Hitler aan de macht
C
leidde tot de Kristallnacht
D
was het werk van een internationale communistische samenzwering

Slide 35 - Quiz

Welke term of naam past niet in het geheel
A
Neurenberger Wetten
B
Rijkscultuurkamer
C
Conferentie van München
D
Goebbels

Slide 36 - Quiz

Wat hoort er niet bij?
A
Containmentpolitiek
B
appeasementpolitiek
C
domino-theorie
D
Truman-doctrine

Slide 37 - Quiz

Wat hoort er niet bij
A
Glasnost
B
Bresnjev-doctrine
C
Praagse lente
D
Hongaarse Opstand

Slide 38 - Quiz

De conferentie van Potsdam
A
werd in februari 1945 gehouden
B
leidde tot overeenstemming tussen de Grote Drie
C
was de laatste conferentie waaraan Roosevelt deelnam
D
kan als onderdeel van de Koude Oorlog gezien worden

Slide 39 - Quiz

Wat klopt niet: 'De blokkade van Berlijn
A
leidde tot de oprichting van de Navo'
B
werd gevolgd door de luchtbrug'
C
leidde tot de stichting van de BRD'
D
was in 1961/62'

Slide 40 - Quiz