Kapitel 3 Nordrhein-Westfalen VMBO GT Stunde 6 Klasse 4

Kapitel 3, Nordrhein-Westfalen!
Klasse 4 GT (PM)
Deutsch
Na Klar! VMBO GT

WLJ/FIK
1 / 41
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Kapitel 3, Nordrhein-Westfalen!
Klasse 4 GT (PM)
Deutsch
Na Klar! VMBO GT

WLJ/FIK

Slide 1 - Slide

Kapitel 3, Nordrhein-Westfalen!
-Korrektur Hausaufgaben
-Grammatik üben
-Hausaufgaben machen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Kapitel 3, Nordrhein-Westfalen!
Ga aan het werk met opgave 7,8,10 van Lektion 3, Kapitel 3. Daarna schrijf je de blog over een vriend/vriendin van opgave 12.
Probeer de opgaven zo goed mogelijk door te lezen! Begrijp je de Duitse zin niet, vertaal deze dan of vraag aan mij!
Eerste 10 minuten in stilte, daarna mag je rustig overleggen.
Muziek luisteren= prima. 

Slide 8 - Slide

Kapitel 3, Nordrhein-Westfalen!
Ga aan het werk met opgave 7,8,10 van Lektion 3, Kapitel 3

Pak je boek erbij!
Heb je geen boek?
Pak je Ipad, ga naar Teams en open het Leerwerkboek (PDF). Maak notities in Word.
Als de licentie het doet, kan je daarin terecht voor de opdrachten

Slide 9 - Slide

Wanneer gebruik je in het Duits hoofdletters?

Slide 10 - Mind map

Hoofdlettergebruik in het Duits
Bekijk volgende zinnen:

  1. Wir lernen Deutsch in der Schule. 
  2. Heute macht Anna einen Schulausflug nach Berlin. 

Wat valt op?

Slide 11 - Slide

Wanneer een hoofdletter:
1. Begin van een zin. 
2. Namen, plaatsnamen, merken etc. 
3. Zelfstandige naamwoorden. 

Slide 12 - Slide

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 13 - Mind map

Het zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord dat een zelfstandigheid aanduidt. Zo kan het bijvoorbeeld aanduiden:

- een persoon of dier (man, vrouw, oom, hond) 
- een eigennaam (Gerrit, Coca Cola, Apple)
- een ding (plant, fiets, berg)
- een gebeurtenis (ontvoering, feest)
- een plaats (Amsterdam, kantoor)
- niet-concrete dingen (geluk, warmte)

Slide 14 - Slide

Het zelfstandig naamwoord
Vóór een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord (de, het of een) zetten, kijk bijvoorbeeld naar de volgende zin:
 


Ik heb onze fietsen schoongemaakt samen met Freek en zijn kinderen.

- fietsen is een zelfstandig naamwoord (de fietsen)
- Freek is een zelfstandig naamwoord (eigennamen zijn altijd zelfstandig)
- kinderen is een zelfstandig naamwoord (de kinderen)

Slide 15 - Slide

Wel of geen hoofdletter?
A
die mutter
B
die Mutter

Slide 16 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
das pferd
B
das Pferd

Slide 17 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
zehn
B
Zehn

Slide 18 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
nett
B
Nett

Slide 19 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
berlin
B
Berlin

Slide 20 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
der junge
B
der Junge

Slide 21 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
Deutschland
B
deutschland

Slide 22 - Quiz

hallo, mein name ist otto.
A
hallo, mein, otto
B
otto
C
mein, name
D
hallo, name, otto

Slide 23 - Quiz

ich habe einen hund und eine katze.
A
ich
B
ich, hund
C
ich, hund, katze
D
ich, habe, hund, katze

Slide 24 - Quiz

meine mutter ist 52 jahre alt.
A
meine, mutter, jahre
B
meine, alt
C
mutter, jahre
D
meine, mutter, jahre, alt

Slide 25 - Quiz

meine großeltern wohnen in rotterdam.
A
meine, großeltern, wohnen
B
meine, großeltern, rotterdam
C
meine, rotterdam
D
meine

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

De woorden DE, HET en EEN zijn:
A
lidwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
werkwoorden
D
eigennamen

Slide 28 - Quiz

Welke lidwoorden hebben we in het Duits?

Slide 29 - Open question

Geslacht van zelfstandige naamwoorden
mannelijk (m)
der
vrouwelijk (v)
die
onzijdig (o)
das
meervoud (mv)
die 

Slide 30 - Slide

der (mannelijk)


  • mannelijke personen
  • mannelijke dieren
  • mannelijke beroepen
  • dagen
  • maanden
  • dagdelen
  • jaargetijden

die (vrouwelijk)


  • vrouwelijke personen
  • vrouwelijke dieren
  • vrouwelijke beroepen
  • woorden op -heit/-keit/-ung/ -ion/-ei/-ität/-e

Slide 31 - Slide

das (onzijdig)


  • veel 'het'-woorden in het Nederlands
  • verkleinwoorden (-chen)

die (meervoud)


  • woorden in het meervoud

Slide 32 - Slide

DER (m)
DIE (v)
DAS (o)
DIE (mv)
Schule
Mädchen
Haus
Abend
Kuh
Kaninchen
Möglichkeit
Sommer
Kinder
Aufgaben

Slide 33 - Drag question

... Dienstag
A
der
B
die
C
das

Slide 34 - Quiz

... Übung
A
der
B
die
C
das

Slide 35 - Quiz

Klasse
A
der
B
die
C
das

Slide 36 - Quiz

Freundin
A
der
B
die
C
das

Slide 37 - Quiz

Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 38 - Quiz

Freiheit
A
der
B
die
C
das

Slide 39 - Quiz

... September
A
der
B
die
C
das

Slide 40 - Quiz

... Kater
A
der
B
die
C
das

Slide 41 - Quiz