gezegde: wwg en nwg

gezegde

Dit gebruik je bij het redekundig ontleden.

Er zijn 2 soorten gezegdes: naamwoordelijk en werkwoordelijk 

stappen

1: Zoek de persoonsvorm (pv). 

2: Zoek het onderwerp (o). 

3: Zoek het gezegde (gez): werkwoordelijk / naamwoordelijk

werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde (wwg) bestaat uit alle werkwoorden in een zin. Een persoonsvorm behoort dus ook altijd tot het werkwoordelijk gezegde.

vervolg wwg

Als je het gezegde in de zin hebt gevonden, dan kun je bepalen of het een werkwoordelijk gezegde 

is of een naamwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde bestaat alleen maar uit werkwoorden. 

 

Als er voor een werkwoord te of aan het staat hoort dat bij het gezegde!

voorbeeld

Hij staat daar te huilen: staat te huilen = wwg

Toos is aan het tekenen: is aan het tekenen=wwg

naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde (nwg) bestaat altijd uit een koppelwerkwoord. De koppelwerkwoorden zijn; zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken, blijken, dunken en voorkomen. Het koppelwerkwoord koppelt het naamwoordelijk deel aan het onderwerp.

 het naamwoordelijk gezegde bstaat uit een koppelwerkwoord (of nog meer werkwoorden) en een naamwoordelijk deel. Het naamwoordelijk deel zegt iets over het onderwerp.

voorbeeld

Het werd een groot succes: 

werd is een koppelwerkwoord

werd een groot succes = het nwg

De juf schijnt leuk te zijn: schijnt leuk te zijn is nwg

De juf schijnt met de zaklamp: schijnt is wwg

kww schijnen is alleen een koppelwerkwoord in de betekenis lijken, blijken.

let op:

Let op: een zin met een naamwoordelijk gezegde bevat nooit een lijdend voorwerp! 

werkwoordelijk deel in nwg

dit is altijd het koppelwerkwoord

ook alle andere werkwoorden horen die in de zin staan

naamwoordelijk deel in nwg

dat is het deel waaraan het onderwerp wordt gekoppeld.

voorbeeld

Mijn vader is erg moe geworden.

nwg= is erg moe geworden

wwd= is geworden

nwd=erg moe

oefenen 

naamwoordelijk gezegde staat op de volgende slide

https:

https: