wk 10: les 1 - 20 Koppelwerkwoord en naamwoordelijk gezegde

Dinsdag 5 maart - 2A
  • 10 minuten stillezen
  • 20 Koppelwerkwoord en naamwoordelijk gezegde (blz. 82)
  • Aan de slag!














timer
10:00
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dinsdag 5 maart - 2A
  • 10 minuten stillezen
  • 20 Koppelwerkwoord en naamwoordelijk gezegde (blz. 82)
  • Aan de slag!














timer
10:00

Slide 1 - Slide

Deze les ga je...
...leren wat een koppelwerkwoord is.
...leren hoe je een naamwoordelijk gezegde herkent.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

De volgorde van ontleden en de vraag die je erbij stelt:

 1. PV             Tijdproef, getalproef (vraagproef)

2. Verdeel de zin in zinsdelen
                      
3a. WWG     Alle werkwoorden in een zin (pv + inf/vdw/te + inf)
3b. NWG    Alle werkwoorden (minstens één koppelwerkwoord) + het naamwoordelijk deel

4. OND        Vraag O: WIE of WAT + PV + andere werkwoorden?

5. LV              Vraag LV: WAT of WIE + PV + O + andere werkwoorden?
                       ! Als je te maken hebt met een NWG, heb je NOOIT een LV !

6. MV            Vraag: AAN WIE of VOOR WIE + PV + O + LV + andere werkwoorden?

7. BWB         Geeft antwoord op: Waar? Wanneer? Hoe laat? Hoe vaak? Waarom? Waardoor? Waarmee?                                   Waaruit? Met wie? Door wie? Hoe? Hoeveel? De woordjes: wel, niet, nog, ook en toch zijn altijd                               BWB. Als je PV t/m MV goed hebt ontleed, zijn je overgebleven zinsdelen (meestal) BWB.

Slide 4 - Slide

Vergelijk deze twee zinnen

Tom is een goede schilder.

Tom zoekt een goede schilder.

Slide 5 - Slide

! ! In een zin met een NWG staat NOOIT een lijdend voorwerp ! !
Vergelijk:

   OND  NWG           NWG
/ Tom / is / een goede schilder. /

    OND    WWG               LV
/ Tom / zoekt / een goede schilder. /

Slide 6 - Slide

Wwg en nwg
wwg = iets DOEN 
We fietsen naar school.
We lezen een boek.

nwg = iets ZIJN
Ik ben blij.
Hij is kapper.

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk gezegde (nwg)
Het NWG bestaat uit:
  • een koppelwerkwoord (kww)
  • een naamwoordelijk deel (nd)

De leerling is tevreden met zijn cijfer.
is = kww
tevreden = naamwoordelijk deel

Slide 8 - Slide

Koppelwerkwoord
Er zijn 9 koppelwerkwoorden. De drie belangrijkste zijn:
  • zijn
  • worden
  • blijven

blijken, lijken, schijnen (heten, dunken, voorkomen)

Slide 9 - Slide

Het naamwoordelijke deel
Kenmerk of eigenschap van je onderwerp

Ik ben blij.
Hij is kapper.

Slide 10 - Slide

Wwg of nwg? / hww, zww, kww?
1. De hele familie is in de tuin.
2. De zon schijnt vandaag.
3. Meneer Jansen schijnt een aardige docent te zijn.
4. De kledingwinkel bleek dicht te zijn op zondag.
5. Alle leerlingen waren blij met de lesuitval.

Slide 11 - Slide

Wwg of nwg? / hww, zww, kww?
1. De hele familie is in de tuin. wwg = is (zww)
2. De zon schijnt vandaag. wwg = schijnt (zww)
3. Meneer Jansen schijnt een aardige docent te zijn. nwg = schijnt (hww) een aardige docent te zijn (kww)
4. De kledingwinkel bleek dicht te zijn op zondag. nwg = bleek (hww) dicht te zijn (kww)
5. Alle leerlingen waren blij met de lesuitval. nwg = waren (kww) blij

Slide 12 - Slide

Aan de slag!
Lees blz. 82
Maak opdr. 1, 2, 3

Slide 13 - Slide