Paragraaf 8.1 Het werkt [les 2] [HV2]

Welkom
 Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Boek + laptop pakken 
Ga in deze Lesson-Up
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom
 Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Boek + laptop pakken 
Ga in deze Lesson-Up

Slide 1 - Slide

Planning
* Welkom
* Huiswerk bespreken [Opg 1 t/m 7 van 8.1]
* Uitleg
* Zelfstandig werken
* Afsluiten

Slide 2 - Slide

Een dikke vloeistof waar de celkern in dobbert noemen we
A
celwand
B
cytoplasma
C
bladgroenkorrels
D
celmembraan

Slide 3 - Quiz

Een dun vlies aan de buitenkant van de cel noemen we
A
celmembraan
B
celwand
C
cytoplasma

Slide 4 - Quiz

Wat verdeelt de romp in de borstholte en buikholte
A
de maag
B
de lever
C
het middenrif

Slide 5 - Quiz

De aorta hoort bij het
A
Ademhalingsstelsel
B
Spierstelsel
C
Zenuwstelsel
D
Bloedvatenstelsel

Slide 6 - Quiz

De biceps hoort bij het
A
Spierstelsel
B
Hormoonstelsel
C
Zenuwstelsel
D
Skelet

Slide 7 - Quiz

Het ruggemerg hoort bij
A
Spierstelsel
B
Zenuwstelsel

Slide 8 - Quiz

Een groep cellen met de zelfde vorm en functie noemen we...
A
orgaan
B
orgaanstelsel
C
weefsel

Slide 9 - Quiz

De slokdarm hoort bij
A
Ademhalingsstelsel
B
Verteringsstelsel
C
Zenuwstelsel
D
Bloedvatenstelsel

Slide 10 - Quiz

Stoffen zoals voedingsstoffen, zuurstof en koolstofdioxide vervoeren is een taak van het....
A
ademhalingsstelsel
B
bloedvatenstelsel
C
zenuwstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 11 - Quiz

Organen goed laten werken en laten samenwerken is een taak van het....
A
ademhalingsstelsel
B
bloedvatenstelsel
C
zenuwstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 12 - Quiz

Zuurstof opnemen in je bloed en koolstofdioxide afgeven aan de lucht is een taak van het...
A
ademhalingsstelsel
B
bloedvatenstelsel
C
zenuwstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 13 - Quiz

Een dierlijke cel bestaat uit de volgende onderdelen:
A
celkern, celmembraan, cytoplasma
B
celkern, celmembraan, celwand

Slide 14 - Quiz

Een orgaan kun je omschrijven als
A
levend wezen
B
delen van het lichaam met een bepaalde taak
C
de kleinste bouwstenen van je lichaam

Slide 15 - Quiz

Hoeveel verschillende soorten cellen zitten er in je lichaam?
A
5
B
15
C
50
D
Meer dan 100

Slide 16 - Quiz

Wat heb je nodig om glucose te verbranden?
A
Koolstofdioxide
B
Water
C
Energie
D
Zuurstof

Slide 17 - Quiz

glucose+........ -----> .......+koolstofdioxide +.............
A
zuurstof, energie, water
B
energie, zuurstof, water
C
zonlicht, energie, water
D
zuurstof, energie, cytoplasma

Slide 18 - Quiz

Op welke 3 manieren kan je lichaam water uitscheiden?

Slide 19 - Open question

Via welke organen raakt het lichaam koolstofdioxide kwijt ?

Slide 20 - Open question

Hoe komt een cel aan zijn energie?

Slide 21 - Open question

Hebben je spieren altijd genoeg energie of zijn er situaties waarin er niet genoeg is? Leg uit.

Slide 22 - Open question

Zijn er ook organen waar nooit een tekort aan energie is? Zo ja, welke?

Slide 23 - Open question

Leerdoelen 8.1 [les 2]
- Je weet wat er gebeurd als er een tekort aan zuurstof in de spieren ontstaat

- Je kent de stappen van ademhaling





Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Spierkramp
> Door een tekort aan zuurstof wordt glucose niet goed verbrandt
> Hierdoor ontstaat bij de verbranding van glucose niet koolstofdioxide en water, maar melkzuur
> Deze verbranding van glucose levert minder energie op

Slide 26 - Slide

Ons lichaam kan helemaal niks met melkzuur
Sommige bacteriën kunnen dat wel

Slide 27 - Slide

Levert de verbranding van glucose tot melkzuur meer of minder energie op dan de verbranding van glucose tot water en koolstofdioxide?
A
Meer
B
Minder
C
Is gelijk

Slide 28 - Quiz

Wat is de reden dat glucose soms verbrand wordt tot melkzuur in plaats van tot water een koolstofdioxide?
A
Tekort aan glucose
B
Tekort aan zuurstof
C
Overschot glucose
D
Overschot zuurstof

Slide 29 - Quiz

Borstademhaling 
Inademen:
- borst en ribben omhoog
- borstholte wordt groter 
- longen worden groter
- lucht stroomt naar binnen

Uitademen:
- borst en ribben omlaag
- borstholte wordt kleiner
- longen worden kleiner
- lucht stroomt naar buiten

Slide 30 - Slide

Buikademhaling 
Inademen:
- middenrif omlaag
- borstholte wordt groter 
- longen worden groter
- lucht stroomt naar binnen

Uitademen:
- middenrif omhoog
- borstholte wordt kleiner
- longen worden kleiner
- lucht stroomt naar buiten

Slide 31 - Slide

Test: ben jij een borst of buik ademhaler?
Stap 1: Leg een hand op je buik en de andere kant op je borst. Ontspan volledig zodat de dynamiek van je ademhaling weinig verandert.
 



Stap 2 : Houd je handen op dezelfde plek en geef 20-30 seconden aandacht aan je ademhaling. Op deze manier kom je erachter hoe je onbewust ademhaling is. (door de borst, of door de buik).




Stap 3: Neem 2-3 zeer langzame en diepe ademhalingen zodat je je ademhaling meer in detail kan leren voelen.

Slide 32 - Slide

Wat voor ademhaler ben jij?
A
Borstademhaler
B
Buikademhaler

Slide 33 - Quiz

Zet de stappen van de buikademhaling in de juiste volgorde
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Borstholte wordt groter
Longen worden groter
Borst en ribben gaan omhoog
Middenrif gaat naar beneden
Lucht stroomt automatisch naar binnen

Slide 34 - Drag question

Huiswerk




Lesstof: paragraaf 8.1
opdracht 8 t/m 11 van paragraaf 8.1
opdracht 1 t/m 6 van paragraaf 8.2 


Slide 35 - Slide