What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
do 10 juni 2021 gevorderd
Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema: toekomst
Schrijf het woord op en ook de betekenis.
1 / 20
next
Slide 1:
Slide
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
This lesson contains
20 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema: toekomst
Schrijf het woord op en ook de betekenis.
Slide 1 - Slide
Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema :
toekomst
Maak aantekeningen:
Schrijf het woord op,
de betekenis en
de voorbeeldzin.
Slide 2 - Slide
het aanbod
(zelfstandig naamwoord (znw)
iets wat
iemand
voorstelt
om te doen of te geven
synoniem:
een aanbieding
werkwoord:
aanbieden
ik bied aan, ik bood aan, ik heb aangeboden
een aanbod
aannemen
(ja, accepteren)/een aanbod
afslaan
(nee,
afwijzen
)
zin: Hij heeft een mooi aanbod gekregen om nieuw werk te gaan doen.
zin: Ik denk dat ik het aanbod niet accepteer, het te mooi om waar te zijn!
Slide 3 - Slide
creatief
een creatief persoon maakt
nieuwe, eigen
dingen; heeft
ideeën
bij
handvaardigheid
/
knutselen
thuis, op school, bij een club
werkwoord: creatief
zijn
ik ben creatief, ik was creatief, ik ben creatief geweest
zin: Deze jongen is heel creatief, hij maakt mooie tekeningen.
zin: Ik ben creatief met het maken van you-tube filmpjes.
Slide 4 - Slide
emotioneel
de emotie
als iemand sterke gevoelens heeft (
iemand is
emotioneel)
als iets sterke gevoelens (emoties)
oproept
emotioneel
worden
: zoals boosheid, medelijden, verdriet, blijheid, trots
zin: Toen de vader zijn baby zag werd hij heel emotioneel, hij kreeg tranen in zijn ogen.
zin: De moeder was heel emotioneel, want zij was trots op haar zoon.
Slide 5 - Slide
voorspellen
(werkwoord (ww)
zeggen wat er
volgens
jou
gaat gebeuren.
je denkt
dat er iets gaat gebeuren
je kunt
het verloop
van iets voorspellen, of
het einde
werkwoord: ik voorspel, ik voorspelde, ik heb voorspeld
zin:
Ik voorspel
dat de corona pandemie volgend jaar voorbij is.
zin: Kun jij
voorspellen
hoe het verhaal verder gaat?
Slide 6 - Slide
het uitzicht
(zelfstandig naamwoord (znw)
iets dat
je kunt zien vanaf
een bepaalde plaats
ver (veraf) of dichtbij
zin: Het uitzicht vanuit jullie huis is heel mooi, er zijn bergen en water.
zin: Jullie staan in mijn uitzicht! Ga even aan de kant!
Slide 7 - Slide
Als je
een aanbod doet
dan......................
(er zijn meer antwoorden goed)
A
doe je iets voor iemand
B
geef je iets aan iemand
C
stel je iets voor aan iemand
D
bied je iets aan aan iemand
Slide 8 - Quiz
Een synoniem van
het aanbod is......
(er zijn twee goede antwoorden)
A
het verzoek
B
het voorstel
C
de vraag
D
de aanbieding
Slide 9 - Quiz
Ik bedenk en maak graag nieuwe dingen bij de les handvaardigheid,
ik ben .......
A
technisch
B
zorgzaam
C
creatief
D
talig
Slide 10 - Quiz
Welke woorden horen bij
creatief?
(er zijn meer antwoorden goed)
A
tekenen
B
knutselen
C
knippen en plakken
D
verven
Slide 11 - Quiz
Als iemand emotioneel is dan........
(er zijn twee goede antwoorden)
A
is iemand rustig.
B
heeft iemand sterke gevoelens.
C
worden sterke gevoelens bij iemand opgeroepen.
D
is iemand emotieloos.
Slide 12 - Quiz
Plaats een foto van een sterke emotie.
Slide 13 - Open question
Ik bedenk het einde van het verhaal,
dan ben ik aan het.........
A
schrijven
B
voorspellen
C
vertellen
D
wachten
Slide 14 - Quiz
Maak één zin met het woord
voorspellen
Slide 15 - Open question
Bij het woord 'uitzicht' denk je aan iets dat je kunt ............
A
voelen
B
ruiken
C
horen
D
zien
Slide 16 - Quiz
Plaats één foto van een mooi uitzicht.
Slide 17 - Open question
Zinnen maken
We draaien het rad. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.
De woorden: het uitzicht, emotioneel, creatief, het aanbod, voorspellen
Slide 18 - Slide
willen tt tt vraag
ik wil wil ik?
jij/u wilt wil jij/wilt u?
hij/zij/het wil wil hij/zij/het?
wij willen willen wij?
jullie willen willen jullie?
zij willen willen zij?
willen vt vt vraag
ik wilde wilde ik?
jij/u wilde wilde jij/u?
hij/zij/het wilde wilde hij....
wij wilden wilden wij?
jullie wilden wilden jullie?
zij wilden wilden zij?
Slide 19 - Slide
zullen tt zullen tt ?
ik zal zal ik?
jij/ u zult zal jij/u ?
hij/zij/het zal zal hij/zij/het?
wij zullen zullen wij?
jullie zullen zullen jullie?
zij zullen zullen zij?
zullen vt zullen vt ?
ik zou zou ik?
jij/u zou zou jij/u?
hij/zij/het zou zou hij/zij het?
wij zouden zouden wij?
zouden jullie zouden jullie?
zouden zij zouden zij?
Slide 20 - Slide
More lessons like this
do 10 juni 2021 gevorderd
June 2021
- Lesson with
17 slides
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
donderdag 10 juni
June 2021
- Lesson with
30 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
TT VT (2)
February 2024
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Lager onderwijs
C2 zullen/zouden, zouden/wouden, bespreken toets (wk 4, les 1)
September 2021
- Lesson with
19 slides
NT2
Voortgezet speciaal onderwijs
Middelbare school
havo
Leerroute H
Leerjaar 1
TT VT
February 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Spelling tegenwoordige tijd en verleden tijd - basisregels en stappen
October 2023
- Lesson with
42 slides
Nederlands
Primary Education
Age 7
Spelling tegenwoordige tijd en verleden tijd
January 2023
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Zullen en zouden
February 2024
- Lesson with
13 slides
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1