This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Argumentatiestructuren
Slide 1 - Slide
Argumentatiestructuur
Slide 2 - Slide
Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
D
Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
Slide 3 - Quiz
Hoe heet deze argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie met onafhankelijk argument
D
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijk argument.
Slide 4 - Quiz
Kies de juiste argumentatiestructuur. Leerlingen moeten op school hun huiswerk onder begeleiding kunnen maken. Leerlingen zullen dan hogere cijfers halen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)
Slide 5 - Quiz
Welke argumentatiestructuur
A
nevenschikkend - onafhankelijk
B
nevenschikkend - afhankelijk
C
onderschikkend
D
onder- en nevenschikkend
Slide 6 - Quiz
Kies de juiste argumentatiestructuur. Zij is de juiste persoon voor die baan, want zij heeft ruime ervaring in de branche en zij voldoet aan alle opleidingseisen.
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend afhankelijk
C
onderschikkend
D
nevenschikkend onafhankelijk
Slide 7 - Quiz
Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. Hierdoor zullen de files afnemen. Bovendien is het beter voor het milieu. Welke argumentatiestructuur herken je?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onafhankelijke nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie
D
Afhankelijke nevenschikkende argumentatie
Slide 8 - Quiz
'Je kunt wel zien dat Joris' ouders veel geld verdienen: hun huis in Nederland staat vol met designmeubelen en ze hebben ook nog een chalet in Zwitserland' Welke argumentatiestructuur herken je?
A
Onderschikkende argumentatie
B
Onafhankelijke nevenschikkende argumentatie
C
Afhankelijke nevenschikkende argumentatie
D
Enkelvoudige argumentatie
Slide 9 - Quiz
Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie
Slide 10 - Quiz
standpunt - argument
Je kunt het standpunt onderscheiden van argumenten met de want/dus-proef:
(standpunt), want (argument)
Ik stop ermee, want ik heb genoeg gewerkt vandaag.
(argument), dus (standpunt)
Ik heb genoeg gewerkt vandaag, dus ik stop ermee.
Slide 11 - Slide
De film is blijkbaar afgelopen,
de bioscoop is al leeggestroomd.
ARGUMENT
STANDPUNT
Slide 12 - Drag question
Er ligt een dun laagje ijs op de gracht.
Het vriest kennelijk.
ARGUMENT
STANDPUNT
Slide 13 - Drag question
Het financieringstekort is nauwelijks kleiner geworden:
het kabinetsbeleid is mislukt!
ARGUMENT
STANDPUNT
Slide 14 - Drag question
Hij heeft dit jaar met het tweede elftal grote verliezen geleden.
Volgens mij wordt hij geen hoofdtrainer.
ARGUMENT
STANDPUNT
Slide 15 - Drag question
Je mag doorrijden,
het licht staat op groen.
ARGUMENT
STANDPUNT
Slide 16 - Drag question
Motorrijden is ongevaarlijk.
Er gebeuren meer ongelukken met auto’s dan met motoren.
ARGUMENT
STANDPUNT
Slide 17 - Drag question
Ze komen zo down het café uit:
het feest zal hen wel tegengevallen zijn.
ARGUMENT
STANDPUNT
Slide 18 - Drag question
Vooruitblik naar volgende week...
Het verschil tussen feitelijk en waarderende argumentatie.
Slide 19 - Slide
Stop de hobbyjacht. Het is toch ontoelaatbaar dat jaarlijks ruim één miljoen dieren doodgeschoten wordt voor de lol van een kleine groep jagers. Welk type argumentatie is dit?
A
feitelijke argumentatie
B
waarderende argumentatie
Slide 20 - Quiz
Ik ga graag mee naar Parijs , want Parijs heeft de mooiste musea van de hele wereld.
A
Feitelijke argumentatie
B
Waarderende argumentatie
Slide 21 - Quiz
Lees elke dag 10 minuten, want dan scoor je bovengemiddeld goed op je proefwerk Nederlands
A
Feitelijke argumentatie
B
Waarderende argumentatie
Slide 22 - Quiz
Ik kan standpunten en argumenten uit elkaar houden: