w24/25 EN 1K1 unit 6 Flashback

Flashback
Hi allemaal, 
In deze lesson up les staat alle info nog eens bij elkaar verzameld. Dit heb je nodig om de selftest goed te kunnen maken.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Flashback
Hi allemaal, 
In deze lesson up les staat alle info nog eens bij elkaar verzameld. Dit heb je nodig om de selftest goed te kunnen maken.

Slide 1 - Slide

Flashback
Grammatica: het werkwoord 'zijn' in de verleden tijd
Het werkwoord 'zijn' is in het engels '(to) be'.
verleden tijd:
Ik was                                I was
jij was                                you were 
hij/zij/het was               he/she/it was
wij waren                        we were
jullie waren                    you were
zij waren                         they were

Slide 2 - Slide

this - that / these - those
- This gebruik je om iets aan te wijzen dat dichtbij is

- That gebruik je om iets aan te wijzen dat ver weg is

- These gebruik je om meerdere dingen aan te wijzen die dichtbij zijn

- Those gebruik je om meerdere dingen aan te wijzen die ver weg zijn


Slide 3 - Slide

Leer dit schema hierboven uit je hoofd
b.v. dichtbij en enkelvoud = this -> This girl here is very tired. 
b.v. verweg en enkelvoud = that ->That girl over there is very tired. 

Slide 4 - Slide

0

Slide 5 - Video

Vergelijken in het Engels

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

0

Slide 8 - Video

0

Slide 9 - Video

Dit zijn de vraagwoorden die je moet kennen:

Slide 10 - Slide

0

Slide 11 - Video

Het woordje 'een' kan je in het engels op 2 manieren schrijven, namelijk 'a' of 'an'. Het ligt aan de klank die er na komt welke je moet gebruiken.

Slide 12 - Slide

A of AN?
.... game
A
a
B
an

Slide 13 - Quiz

A of AN?
..... dog
A
a
B
an

Slide 14 - Quiz

A of AN?
president
A
a
B
an

Slide 15 - Quiz

A or An

... apple
A
A
B
An

Slide 16 - Quiz

A of AN?
.... umbrella
A
a
B
an

Slide 17 - Quiz

A of AN?
hour
A
a
B
an

Slide 18 - Quiz

Vraagwoorden
... is your name? Carol.
A
Who
B
What
C
How
D
Where

Slide 19 - Quiz

Vraagwoorden
... are you going to order? Fish and chips.
A
What
B
How
C
Why
D
When

Slide 20 - Quiz

Vraagwoorden
..... is he now? He is at home.
A
where
B
what
C
when
D
who

Slide 21 - Quiz

Vraagwoorden
... did you do that? Because I like it.
A
What
B
When
C
How
D
Why

Slide 22 - Quiz

Vraagwoorden
... is Susan's party? It's on Friday.
A
Who
B
What
C
When
D
Where

Slide 23 - Quiz

Vraagwoorden
... are you going? I am going to my friends.
A
What
B
When
C
Why
D
Where

Slide 24 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
big?
A
bigger - biggest
B
more big - most big
C
biger - bigest
D
bigier - bigiest

Slide 25 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
easy?
A
easier - easiest
B
more easy - most easy
C
easyer - easyest
D
easyr - easyst

Slide 26 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
good?
A
gooder - goodest
B
beter - best
C
better - best
D
more good - most good

Slide 27 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
Tall?
A
taller-tallst
B
taller-tallest
C
more tall-most tall
D
tallier-talliest

Slide 28 - Quiz

Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
bad?
A
badder - baddest
B
worse - worst
C
bader - badest
D
more bad- most bad

Slide 29 - Quiz

this,that,these,those
I prefer ... shoes here.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 30 - Quiz

... balloons here are nicer than ... over there.
A
those, these
B
these, those
C
this, that
D
that, this

Slide 31 - Quiz

this,that,these,those
I prefer __ shoes here.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 32 - Quiz

this, that, these, those
... colours look beautiful on you!
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 33 - Quiz

Use this, these, that, those:
I want .... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 34 - Quiz

Flashback
Ik hoop dat alle grammatica zo duidelijk genoeg is. Stel vragen als er nog wat onduidelijk is.

Slide 35 - Slide