This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Programma
Planner periode 2
Onderwerp, hoofdgedachte en tekstsoorten/ maken en nakijken NN H1 paragraaf 1
Afsluiting en vooruitblik
Slide 2 - Slide
Doelen:
Je oefent met het herkennen van het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst.
Je oefent met het herkennen en effectief inzetten van tekstsoorten.
Slide 3 - Slide
Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord/ woordgroep waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.
Slide 4 - Quiz
Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
pootafdrukken
D
dino's op Skye
Slide 5 - Quiz
Wat is een hoofdgedachte van een tekst?
A
Gedachte uit jouw hoofd die je terugziet in de tekst.
B
Het belangrijkste wat er over het onderwerp door de schrijver gezegd wordt in de tekst.
C
Speciale samenvatting van een tekst.
D
Eén zin in de tekst die vertelt wat de schrijver wil vertellen .
Slide 6 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte?
Wat is de hoofdgedachte?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
Slide 7 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte?
A
Door alle inspanningen van de gemeente wordt Zwolle gezien als een fietsstad.
B
Door het aanleggen van fietsstraten denkt de gemeente Zwolle dat de binnenstad verkeersveiliger wordt.
C
Een fietsstraat is een straat die ingericht is als een soort fietspad waar ook auto’s op mogen rijden.
D
Door de fietsstraten zijn de belangrijke fietsroutes voor fietsers en automobilisten beter herkenbaar.
Slide 8 - Quiz
Bedenk een mogelijke hoofdgedachte bij de volgende drie onderwerpen: (1) voetbal op kunstgras, (2) bol.com en (3) lettervermicelli
Slide 9 - Open question
Welke tekstsoort hoort niet in het rijtje thuis?
A
discussiestuk
B
betoog
C
beschouwing
D
uiteenzetting
Slide 10 - Quiz
Noem een voorbeeld van een amuserende tekst.
Slide 11 - Mind map
Noem een voorbeeld van een activerende tekst.
Slide 12 - Mind map
Waar of niet waar? Een activerende tekst lijkt op een overtuigende tekst, maar het gaat een stapje verder: de schrijver wil niet alleen dat je het met hem/haar eens bent, hij/zij wil ook dat je iets (niet) gaat DOEN.
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quiz
In welke tekstsoort staan voornamelijk feiten?
A
overtuigende tekst
B
beschouwende tekst
C
activerende tekst
D
informerende tekst
Slide 14 - Quiz
amuserende tekst
overtuigende tekst
activerende tekst
Slide 15 - Drag question
Welke vijf tekstdoelen ken je/moet je kennen?
Slide 16 - Mind map
Wat is het tekstdoel?
A
amuseren
B
overtuigen
C
informeren
D
activeren
Slide 17 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 18 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 19 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 20 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
beschouwen
Slide 21 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 22 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
beschouwen
C
activeren
D
overtuigen
Slide 23 - Quiz
Werken aan:
Opdracht 1 t/m 6 op p. 10 t/m 12 van je boek + nakijken