This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
Welkom bij Nederlands!
Telefoon in je tas
Op tafel:
Je leesboek, werkboek en schrift.
Kauwgum in de prullenbak
Slide 1 - Slide
Boek Lezen
timer
10:00
Slide 2 - Slide
Vandaag
huiswerk bespreken (§ 2 1 tm 7)
herhaling tekstverbanden en signaalwoorden (1)
korte pauze
§3 tekstverbanden en signaalwoorden (2)
huiswerk/maken
einde les
Slide 3 - Slide
Nakijken/bespreken
opdracht 1 tot en met 7 §2
Slide 4 - Slide
Tekstverbanden
en signaalwoorden
herhalen
Slide 5 - Slide
apps.noordhoff.nl
Slide 6 - Link
Tekstverbanden en signaalwoorden
In een goede tekst zijn woorden, zinnen en alinea's met elkaar verbonden.
Zo'n samenhang noem je een tekstverband.
Elk verband ontstaat door woorden, zinnen of alinea's aan elkaar te plakken met signaalwoorden.
Elk tekstverband heeft zijn eigen signaalwoorden.
Slide 7 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden
Chronologisch verband: beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
Eerst ging ik naar school en daarna ging ik naar de hockey.
Slide 8 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden
Concluderend verband: de auteur trekt een conclusie uit eerdere informatie uit de tekst.
al met al,concluderend, daarom, dat houdt in, dus
Slide 9 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden
Opsommend verband: er worden dingen achter elkaar opgesomd.
Ik ging naar de supermarkt en daar moest ik appels, brood en cola halen.
Slide 10 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden
Tegenstellend verband: er worden zaken tegenover elkaar gezet.
Ik moet mijn huiswerk maken, maar toch ga ik eerst Netflixxen.
Slide 11 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden
Toelichtend verband: er wordt extra informatie gegeven, vaak in de vorm van een voorbeeld.
Ik vind spannende series erg leuk, zoals The 100 en La Casa de Papel.
Slide 12 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden
Samenvattend verband: de auteur geeft een verkorte weergave van eerdere informatie in de tekst.
al met al, kortom, met andere woorden, samengevat
Al met al kunnen we dus wel zeggen dat 2W niet de rustigste klas is. (maar wel een gezellige)
Slide 13 - Slide
Korte pauze!
timer
5:00
Slide 14 - Slide
Tekstverbanden
en signaalwoorden
(2)
Slide 15 - Slide
apps.noordhoff.nl
Slide 16 - Link
DOEL-MIDDEL VERBAND (HV)
Een doel-middel verband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
signaalwoorden: opdat, met behulp van, om te, door middel van, aan de hand van, zodat.
Slide 17 - Slide
DOEL-MIDDEL VERBAND (HV)
voorbeeld:
Om op tijd te komen moet ik echt opschieten.
Slide 18 - Slide
OORZAKELIJK VERBAND
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).
signaalwoorden: als gevolg van, daardoor, dankzij, dat komt door, doordat, dus, het gevolg is, vanwege, waardoor, zodat
Slide 19 - Slide
OORZAKELIJK VERBAND
voorbeeld:
Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet door kon gaan.
Slide 20 - Slide
REDENGEVEND VERBAND
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
signaalwoorden: daarom,dankzij,de reden hiervoor is, dus, immers, namelijk, omdat, want.
Slide 21 - Slide
REDENGEVEND VERBAND
voorbeeld:
Ik heb gister te lang Netflix gekeken, daarom heb ik mijn huiswerk niet af.
Slide 22 - Slide
SAMENVATTEND VERBAND
Bij een samenvattend verband geeft de auteur een verkorte weergave van eerdere informatie in de tekst.
signaalwoorden: al met al, kortom, met andere woorden, samengevat
Slide 23 - Slide
SAMENVATTEND VERBAND
voorbeeld:
De docent bekeek de resultaten van de leerlingen. Meer dan de helft had het huiswerk niet gemaakt terwijl hier al meerdere malen op aangestuurd was.Al met al kon men dus wel zeggen dat de klas ongemotiveerd was.
Slide 24 - Slide
VERGELIJKEND VERBAND
Een vergelijkend verband laat een overeenkomst of verschil zien.
signaalwoorden: evenals, in vergelijking met, (even/net (zo)....als, zoals-ook de vergrotende trap: meer/groter/beter enzovoort dan
Slide 25 - Slide
VERGELIJKEND VERBAND
voorbeeld:
In vergelijking met de jeugd van nu had men vroeger veel minder afleiding.
Slide 26 - Slide
De cijfers van de toetsen vallen wel eens tegen, omdat je dan te weinig geleerd hebt.
A
redengevend verband
B
oorzakelijk verband
C
vergelijkend verband
D
concluderend verband
Slide 27 - Quiz
Doordat de brug vanochtend openstond, ben ik te laat op mijn werk.
A
concluderend verband
B
vergelijkend verband
C
redengevend verband
D
oorzakelijk verband
Slide 28 - Quiz
Ik heb heel de vakantie niets voor school gedaan. Ik zal deze week dus wel even aan de slag moeten.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband
Slide 29 - Quiz
Hij is echt een stuk groter dan Piet.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband
Slide 30 - Quiz
Wat is het verschil tussen een redengevend en een oorzakelijk verband?