This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Een doel-middel verband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
signaalwoorden: opdat, met behulp van, om te, door middel van, aan de hand van, zodat.
voorbeeld:
Om op tijd te komen moet ik echt opschieten.
Een oorzakelijk verband laat zien, waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).
signaalwoorden: als gevolg van, daardoor, dankzij, dat komt door, doordat, dus, het gevolg is, vanwege, waardoor, zodat.
Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet door kon gaan.
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
signaalwoorden: daarom, dankzij, de reden hiervoor is, dus, immers, namelijk, omdat, want.
Ik heb gister te lang Netflix gekeken, daarom heb ik mijn huiswerk niet af.
Een vergelijkend verband laat een overeenkomst of verschil zien.
signaalwoorden: evenals, in vergelijking met, (even/net (zo)....als, zoals-ook de vergrotende trap: meer/groter/beter enzovoort dan
In vergelijking met de jeugd van nu had men vroeger veel minder afleiding.