11.4 en 11.5, De Iris, de ooglens en het netviles

programma week 46.1
  1. Terugblik
  2. De iris, de ooglens en het netvlies
  3. Zelfstandig werken
  4. Afsluiting
1 / 24
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

programma week 46.1
  1. Terugblik
  2. De iris, de ooglens en het netvlies
  3. Zelfstandig werken
  4. Afsluiting

Slide 1 - Slide

Terugblik 

Slide 2 - Slide

ooglid
traanbuis
traanklier
wenkbrauw
wimper

Slide 3 - Drag question

Lens
Iris
Netvlies
Zenuw
Vaatvlies
Glasachtig lichaam
Gele vlek
Blinde vlek
Oogspier
Harde oogvlies
Hoornvlies

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Slide

Doelstelling
11.4.1 Je kunt beschrijven hoe de pupilreflex de grootte van de pupil regelt.
  
11.4.2 Je kunt beschrijven hoe op het netvlies een scherp beeld ontstaat.

11.5.1 Je kunt de bouw en de werking van het netvlies beschrijven.

Slide 6 - Slide

Pupilreflex

Slide 7 - Slide

Hoe noem je het groter en kleiner worden van de pupil? (dit gaat vanzelf)
A
Oogreflex
B
Pupilreflex
C
Accomoderen
D
Accomodatiereflex

Slide 8 - Quiz

Zien
Als je ergens naar kijkt, ontstaat een omgekeerd en verkleind beeld op je netvlies .

 Zintuigcellen in het netvlies geven impulsen naar de gezichtscentra in de grote hersenen. 

Die gezichtscentra verwerken de impulsen en zorgen ervoor dat je het beeld rechtopstaand en op de juiste grootte ziet.

Slide 9 - Slide

Scherp zien
Omdat je ooglens platter of boller kan worden kun je zowel van dichtbij en veraf scherp zien.

Dit platter of boller worden van  de ooglens wordt  accomoderen genoemd.

 Accomoderen gebeurt door de kringspier, accomodatiespier.

Als je dichtbij kijk is de lens bol
Als je ver weg kijk is de lens plat

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

scherp zien
    bolle lens
    voorwerp van dichtbij scherp
    platte lens: 
    voorwerp van veraf scherp

    accommoderen:
    het platter en boller maken van de ooglens


    Slide 12 - Slide

    Het netvlies

    Slide 13 - Slide

    Staafjes: grijs/zwart als het schemert of donker is.
    Kegeltjes: gele vlek -> kleur -> rood, groen en blauw.

    Slide 14 - Slide

    Waar de oogzenuw zit is de blinde vlek, daar zitten geen zintuigcellen
    macula = gele vlek

    Slide 15 - Slide

    Slide 16 - Slide

    wat
    Maken basisstof 11.4 en 11.5
    Hoe
    lees eerst de tekst van basisstof 11.4 en 11.5
    ga pas daarna de opdrachten maken.

    Hulp
    1) boek    2) medeleerling 3) docent
    Tijd
    30 minuten nodig
    Klaar
    Opdrachten af? 

    Ga aan de slag met flitskaarten en test jezelf online


    Slide 17 - Slide

    Afsluiting

    Slide 18 - Slide

    In je oog gaat het licht achtereenvolgens door:
    A
    Pupil - hoornvlies - lens - glasachtig lichaam - netvlies
    B
    Hoornvlies - lens - pupil - glasachtig lichaam - netvlies
    C
    Hoornvlies - pupil - lens - glasachtig lichaam - netvlies
    D
    Hoornvlies - pupil - lens - netvlies - glasachtig lichaam

    Slide 19 - Quiz

    Waarmee zie je kleur?
    A
    Staafjes
    B
    Kegeltjes

    Slide 20 - Quiz

    Welk type zenuwcel heeft de laagste drempelwaarde: Staafjes of Kegeltjes
    A
    Staafjes
    B
    Kegeltjes

    Slide 21 - Quiz

    Pietertje loopt in de schemering. Welke zintuigcellen werken?
    A
    Kegeltjes en staafjes
    B
    alleen de kegeltjes
    C
    alleen de staafjes
    D
    geen kegeltjes en geen staafjes

    Slide 22 - Quiz

    Hoe kan het dat je scherp kunt zien?
    A
    accomoderen van de lens
    B
    wijder maken van de pupil
    C
    accomoderen van het hoornvlies
    D
    wijder maken van de Iris

    Slide 23 - Quiz

    Hoe heet het als de lens van vorm veranderd?
    A
    pupilreflex
    B
    accomoderen
    C
    decentraliseren
    D
    centraliseren

    Slide 24 - Quiz