woorden h2

1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

aanraden =
A
niet te herkennen
B
met moeite iets zeggen en steeds stukjes van een zin herhalen
C
een advies geven over iets
D
op een goede manier doen, goed verzorgd worden

Slide 2 - Quiz

in verkeerde handen vallen =
A
zorgen dat je niet opvalt in de omgeving doordat je op iets anders lijkt
B
bij mensen terechtkomen die je kwaad doen
C
voorzichtig zijn omdat je iets of iemand niet helemaal vertrouwt
D
met moeite in leven blijven

Slide 3 - Quiz

de persoonlijkheid =
A
manier waarop iemand (een persoon) doet en denkt, het karakter
B
de manier die ervoor zorgt dat iets of iemand veilig is
C
het gebied rond iets of iemand
D
iets (laten) zien wat in werkelijkheid anders is

Slide 4 - Quiz

de dierproef =
A
de manier die ervoor zorgt dat iets of iemand veilig is
B
experiment op een levend dier, om iets te onderzoeken of te testen
C
dier dat door een ander dier wordt gevangen en opgegeten
D
dier dat andere dieren doodt en opeet

Slide 5 - Quiz

onherkenbaar =
A
niets te herkennen
B
heel erg, niet te geloven
C
makkelijk te geloven
D
heel groot, (met) heel veel

Slide 6 - Quiz

de bescherming =
A
zorgen dat je niet opvalt in de omgeving doordat je op iets anders lijkt
B
beestjes die schadelijk zijn, bijvoorbeeld voor de gezondheid
C
manier waarop iemand (een persoon) doet en denkt, het karakter
D
de manier die ervoor zorgt dat iets of iemand veilig is

Slide 7 - Quiz

het ongedierte =
A
dier dat door een ander dier wordt gevangen en opgegeten
B
dier dat andere dieren doodt en opeet
C
beestjes die schadelijk zijn, bijvoorbeeld voor de gezondheid
D
experiment op een levend dier, om iets te onderzoeken of te testen

Slide 8 - Quiz

stamelen =
A
met moeite iets zeggen en steeds stukjes van een zin herhalen
B
makkelijk te geloven
C
met moeite in leven blijven
D
niet meer dan

Slide 9 - Quiz

opzadelen met =
A
voorzichtig zijn omdat je iets of iemand niet helemaal vertrouwt
B
iemand iets vervelends laten doen of laten voelen
C
dreigend aanwezig zijn
D
op een goede manier doen, goed verzorgd worden

Slide 10 - Quiz

hooguit =
A
niet meer dan
B
makkelijk te geloven
C
heel erg, niet te geloven
D
niet te herkennen

Slide 11 - Quiz

massaal =
A
makkelijk te geloven
B
heel erg, niet te geloven
C
heel groot, (met) heel veel
D
niet te herkennen

Slide 12 - Quiz

het roofdier =
A
dier dat andere dieren doodt en opeet
B
dier dat dooreen ander dier wordt gevangen en opgegeten
C
experiment op een levend dier, om iets te onderzoeken of te testen
D
kleur die ervoor zorgt dat je in je omgeving niet opvalt

Slide 13 - Quiz