Er ontstaan drie sociale groepen:
De geestelijken - die bidden
De adel - die vecht
De boeren - die werken
Boer of edelman werd je door geboorte. Belangrijke geestelijken kwamen uit de adel. Een boerenzoon kon hoogstens monnik worden of dorpspastoor.
De eerste twee standen hadden privileges - zij hoefden geen belasting te betalen!
De heer had heerlijke rechten - tol, molengebruik etc.