leesvaardigheid

4M
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

4M

Slide 1 - Slide

Examen

- 4 teksten waarvan 1 advertentie
- meerkeuzevragen en open vragen
- citaten
- schema's
- samenvattingsvragen

Slide 2 - Slide

Indeling van een tekst
inleiding:
- onderwerp van de tekst. Door middel van: aanleiding noemen, voorbeeld geven, anekdote, vraag stellen, standpunt/mening geven, hoofdgedachte, samenvatting
middenstuk:
deelonderwerpen die onderling verbanden hebben
slot: hoofdgedachte, advies, conclusie, samenvatting, antw vraag, toekomstverwachting

Slide 3 - Slide

Tekstverbanden
Alinea's/zinnen hebben met elkaar te maken: ze hebben een 'verband'. 

Dit verband wordt duidelijk gemaakt door signaalwoorden.

Slide 4 - Slide

Schrijversdoel:
informeren: nieuwe informatie geven b.v. artikel, actualiteiten
instrueren: stap voor stap uitleg b.v. bijsluiter, recept
overtuigen: de lezer overhalen dezelfde mening te krijgen b.v. reclames, campagnes
overhalen: de lezer moet iets gaan doen b.v. stemmen op een bepaalde partij, bon invullen
amuseren: de tekst is vooral vermakelijk b.v. strips, poezie

Slide 5 - Slide

Leesstrategieën
Oriënterend lezen: bekijk de tekst, lees alinea 1
Globaal lezen: lees tussenkopjes, lees 1e en laatste alinea, lees 1e en laatste zin van alinea's
Precies lezen: alles lezen, hoofdgedachte benoemen
Zoekend lezen: lees tussenkopjes, daarna precies lezen
Kritisch lezen: beoordeel bron en schrijver

Slide 6 - Slide

Test je kennis

Slide 7 - Slide

Een actiefilm heeft als doel:
A
informeren
B
instrueren
C
overhalen
D
amuseren

Slide 8 - Quiz

Een tekst in een studieboek heeft als doel:
A
overhalen
B
overtuigen
C
amuseren
D
informeren

Slide 9 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
Het onderwerp van een tekst
B
Het onderwerp van een alinea
C
een aspect van het hoofdonderwerp
D
de belangrijkste zin van een alinea

Slide 10 - Quiz

Dit deel kan aangeven waar de tekst over gaat...maar kan ook nieuwsgierig maken
A
titel
B
kernzin
C
onderwerp
D
alinea

Slide 11 - Quiz

Welke zin is meestal de kernzin van een alinea?
A
de eerste zin
B
de laatste zin
C
de eerste of de laatste zin
D
het tussenkopje

Slide 12 - Quiz

Naar school neem ik meerdere dingen mee, zoals: schoolpas, pennen en schriften.

Zoals is het signaalwoord voor .......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Oorzaak-gevolg
D
Voorwaarde

Slide 13 - Quiz

Doordat de trein was vertraagd, kwam ik te laat op school.

Doordat is het signaalwoord voor ......
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde (chronologie)

Slide 14 - Quiz

Toen ik op school kwam, bleek het eerste lesuur uit te vallen.

Toen is het signaalwoord voor ....
A
Oorzaak-gevolg
B
Tijdsvolgorde (chronologie)
C
Opsomming
D
Conclusie

Slide 15 - Quiz

Ook het tweede lesuur had ik best kunnen missen.

Ook is een signaalwoord voor een .....
A
Opsomming
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Tijdsvolgorde (chronologie)

Slide 16 - Quiz

Ik vind, volgens mij en mijns inziens zijn signaalwoorden voor een ....
A
Argument
B
Conclusie
C
Mening
D
Oorzaak-gevolg

Slide 17 - Quiz

Denk aan, zo en zoals zijn signaalwoorden voor een.......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 18 - Quiz

Aan welk signaalwoord kun je een conclusie herkennen?

Slide 19 - Open question

Je docent vraagt: Wil je je mondmasker opzetten? Dit is een voorbeeld van:
A
informeren
B
overhalen
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 20 - Quiz

Het reclameblok op tv heeft als doel:
A
overtuigen
B
informeren
C
overhalen
D
amuseren

Slide 21 - Quiz

"maar" is het signaalwoord voor:
A
vergelijking
B
doel-middel
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 22 - Quiz

'toch' is een signaalwoord voor:
A
vergelijking
B
conclusie
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 23 - Quiz

"zoals" is een signaalwoord voor:
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
reden

Slide 24 - Quiz

"omdat" is een signaalwoord voor:
A
conclusie
B
opsomming
C
voorbeeld
D
reden

Slide 25 - Quiz

"zodat" is een signaalwoord voor:
A
opsomming
B
voorbeeld
C
oorzaak-gevolg
D
doel-middel

Slide 26 - Quiz

Hoe kun je de betekenis van een moeilijk woord vinden? Zoek naar:

Slide 27 - Mind map

Bij meerkeuzevragen kun je ook twee antwoorden geven
A
juist
B
onjuist
C
soms
D
af en toe

Slide 28 - Quiz

"Tussenkopjes geven de deelonderwerpen aan"
A
juist
B
onjuist
C
soms
D
vaak

Slide 29 - Quiz

"citeren" is: (kies meer antwoorden)
A
een zin kopiëren
B
een zin verkort opschrijven
C
een zin letterlijk overschrijven
D
een stuk tekst overnemen

Slide 30 - Quiz

De hoofdgedachte van een tekst:
A
is een zin in de inleiding
B
is een samenvattende zin uit de tekst
C
staat niet in de tekst
D
is een vraag

Slide 31 - Quiz

Een afbeelding bij een tekst heeft het doel:
A
mooier maken
B
de aandacht trekken
C
aanvullende info geven
D
verduidelijkt de tekst

Slide 32 - Quiz

Einde

Slide 33 - Slide