This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
H5 Reacties en energie
Slide 1 - Slide
deze les
herhaling hoofdstuk 5:
met theorie en
met sommen
Slide 2 - Slide
Aan het einde van de les kun je uitleggen:
Wanneer een reactie endotherm en wanneer hij exotherm is
Welke voorwaarden nodig zijn voor een verbranding
Wat voor soort reactie plaatsvindt bij een onvolledige en volledige verbranding van een element en een verbinding
Welke reagentia er zijn en welke stoffen deze aantonen
Wat en welke soort ontledingsreacties er zijn.
Wat een overmaat is en welke stof en hoeveel in overmaat is Voor VWO ook nog:
Hoe je met het botsende deeltjesmodel de factoren die de snelheid van een reactie beinvloeden kan uitleggen
Slide 3 - Slide
Een atoom is opgebouwd uit moleculen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
5.1: Verbranding
Bij een verbrandingsreactie moet er een brandbare stof zijn, moet er voldoende zuurstof aanwezig zijn en de ontbrandingstemperatuur moet bereikt zijn.
Je kunt een brand blussen door een of meerdere van de drie voorwaarden van een brand weg te nemen.
Een oxide bestaat uit twee atoomsoorten waarvan de tweede zuurstof (de oxide) is.
Een reagens is een stof waarmee je een andere stof kunt aantonen.
Een explosie is een exotherme reactie waarbij de brandstof en zuurstof in de juiste verhouding zijn.e juiste verhoudingen zijn gemengd. Bij de reactie ontstaan gassen die snel en sterk uitzetten.
Slide 5 - Slide
Leerdoelen 5.1
Weten wanneer een reactie endotherm en wanneer hij exotherm is
Weten welke voorwaarden nodig zijn voor een verbranding
Weten wat voor soort reactie plaatsvindt bij een onvolledige en volledige verbranding van een element en een verbinding
Weten welke reagentia er zijn en welke stoffen deze aantonen
Gaan we checken
Slide 6 - Slide
Hoeveel reagentia worden in het boek genoemd?
Slide 7 - Open question
Schrijf hier op wat het verschil is tussen een volledige en een onvolledige verbranding
Slide 8 - Open question
Stel de reactievergelijking op van de volledige verbranding op van propaan (C3H8)
Slide 9 - Open question
Wat voor reactie is het verbranden van een lucifer?
A
Exotherme reactie
B
Endotherme reactie
Slide 10 - Quiz
Wat is de juiste naam ?
P2O3
A
difosfortrioxide
B
fosfortrioxide
C
fosforoxide
D
fosfortrioxide
Slide 11 - Quiz
Welke stof heeft welk reagens?
Water
Koolstofdioxide
Zwaveldioxide
Wit kopersulfaat
Broomwater
Kalkwater
Slide 12 - Drag question
Stel de reactievergelijking op van de volledige verbranding van koolstof.
Slide 13 - Open question
2 C6H14 + 13 O2 → 12 CO + 14 H2O Wat voor soort reactie is dit?
A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vorming
D
Onvolledige verbranding
Slide 14 - Quiz
Geef de reactievergelijking voor de volledige verbranding van
C5H10S
Slide 15 - Open question
Wat is de juiste naam?
Al2O3
A
dialuminiumtrioxide
B
aluminiumtrioxide
C
dialuminiumoxide
D
aluminiumoxide
Slide 16 - Quiz
Geef de reactievergelijking voor de onvolledige verbranding van propaan (C3H8). Bij deze onvolledige verbranding ontstaat naast water ook koolstofmono-oxide.
Slide 17 - Open question
5.2 Ontleden
één beginstof --> twee of meer reactieproducten
Ontledingsreacties zijn bijna altijd endotherm
Ontleden door warmte: thermolyse
Ontleden door elektrische stroom: elektrolyse
Ontleden door licht: fotolyse
Slide 18 - Slide
Leerdoelen 5.2
Weten wat en welke soort ontledingsreacties er zijn.
Gaan we checken
Slide 19 - Slide
Hoe heet het ontleden met warmte?
A
thermolyse
B
elektrolyse
C
fotolyse
Slide 20 - Quiz
2 H2O → 2 H2 + O2 Wat voor soort reactie is dit?
A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vorming
Slide 21 - Quiz
Bij de fotolyse van zilverchloride is energie nodig in de vorm van ...
A
licht
B
warmte
C
elektriciteit
D
geluid
Slide 22 - Quiz
Welke van de volgende reacties is een ontledingsreactie?
magnesium (s) + zuurstof (g) -> magnesiumoxide (s)
D
waterstof (g) + zuurstof (g) -> water (g)
Slide 23 - Quiz
Het reactieschema van de fotolyse is: zilverchloride (s) → zilver (s) + chloor (g) Het reactieproduct, of de reactieproducten, zijn ...
A
zilverchloride
B
zilver en chloor
C
zilverchloride, zilver en chloor
D
zilverchloride en zilver
Slide 24 - Quiz
Met behulp van elektrische energie wordt aluminium gemaakt uit aluminiumerts. Dit is een ...
A
Thermolyse
B
Elektrolyse
C
Fotolyse
D
Geen ontleding
Slide 25 - Quiz
een ontleding is een....
A
reactie met zuurstof
B
reactie waarbij altijd energie nodig is
C
reactie waarbij uit meerdere stoffen één stof wordt gemaakt
D
reactie waarbij uit één stof meerdere stoffen worden gemaakt
Slide 26 - Quiz
soorten ontledingen zijn
A
thermolyse, elektrolyse, fotolyse
B
elektrolyse, analyse, hydrolyse
C
fotolyse, thermolyse, kinelyse
D
thermolyse, luminyse, elektrolyse
Slide 27 - Quiz
Waarmee toon je waterstof aan?
A
je hoort een plopje
B
je ziet een spaander feller gloeien
Slide 28 - Quiz
5.3: Overmaat
Er is van 1 stof meer aanwezig dan je nodig hebt.
Voorbeeld:
Reactie van calcium met zuurstof.
Voor 5 gram calcium heb je 2,4 gram zuurstof nodig.
Stel er is 3 gram zuurstof aanwezig.
Dan is zuurstof met 3-2,4 = 0,6 gram in overmaat aanwezig.
Slide 29 - Slide
Leerdoelen 5.3:
Weten wat een overmaat is en welke stof en hoeveel in overmaat is
Gaan we checken
Slide 30 - Slide
De reactie tussen calcium en zuurstof heeft massaverhouding 5:4, bereken hoeveel zuurstof je nodig hebt voor 3 gr calcium.
Slide 31 - Open question
waterstof en zuurstof reageren in massaverhouding 1:8. Heb ik te veel zuurstof als ik 4 gram waterstof laat reageren met 36 gram zuurstof?
A
Ja
B
ja, ik heb 4 gram te veel
C
nee, ik heb 0,5 gram waterstof te weinig
D
nee, ik heb 4 gram te weinig
Slide 32 - Quiz
Als in een reactiemengsel een stof in overmaat is dan
A
is er van die stof het meeste
B
is er van die stof het minste
C
is het reactievat te groot
D
is er van die stof meer dan nodig
Slide 33 - Quiz
waterstof en zuurstof reageren in massaverhouding 1:8. Heb ik te veel zuurstof als ik 4 gram waterstof laat reageren met 36 gram zuurstof?
A
Ja
B
ja, ik heb 4 gram te veel
C
nee, ik heb 0,5 gram waterstof te weinig
D
nee, ik heb 4 gram te weinig
Slide 34 - Quiz
Magnesium en zuurstof reageren met elkaar in een massaverhouding van 3:2. Je laat 12 gram magnesium reageren met 9 gram zuurstof. Welke stof is dan in overmaat aanwezig?
A
Magnesium
B
Zuurstof
Slide 35 - Quiz
3 g magnesium reageert met precies 2 g zuurstof tot magnesiumoxide. Men laat nu 36 g magnesium reageren met 26 g zuurstof. Hoeveel blijft er van welke stof over?
A
4 gram magnesium
B
2 gram zuurstof
C
magnesium en zuurstof
D
geen van beide
Slide 36 - Quiz
Een reactie tussen stikstof en waterstof heeft een massaverhouding van 14:3. Ik heb 5 g waterstof en 40 g stikstof. Welke stof is in overmaat en hoeveel gram is de overmaat?
Slide 37 - Open question
Als je zwavel volledig verbrandt ontstaat er zwaveldioxide. Men brengt 25 g zwavel en 27 g zuurstof bij elkaar. Bereken hoeveel g zwaveldioxide er ontstaat en hoeveel gram van welke stof overblijft.
Slide 38 - Open question
Stel de reactie op van de verbranding op van magnesium. Hierbij ontstaat magnesiumoxide (MgO).
Slide 39 - Open question
Men mengt 135 g magnesium met 68 g zuurstof. Bereken hoeveel g magnesiumoxide (MgO) er ontstaat en hoeveel gram van welke stof overblijft.
Slide 40 - Open question
Hoofdstuk 5 is nu herhaalt voor havo voor vwo volgen er nog slides
Wil je nog extra oefening:
op de elo staan bij de afsluiting nog extra oefen vragen
de afsluiting van hoofdstuk 5
Slide 41 - Slide
De volgende slides zijn alleen voor de vwo leerlingen
Slide 42 - Slide
Leerdoelen 5.4
je kunt uit een temperatuurverandering afleiden of een reactie endotherm of exotherm is
je kunt een volledig energiediagram (met alle bijschriften) tekenen
je kunt met het botsende-deeltjesmodel de invloed van de factoren concentratie, temperatuur en verdelingsgraad verklaren Gaan we checken
Slide 43 - Slide
Wat is het verschil tussen een endotherme reactie en exotherme reactie?
Slide 44 - Open question
Dit is een energiediagram voor een...
A
exotherme reactie
B
endotherme reactie
Slide 45 - Quiz
Welke 5 factoren kunnen een reactie versnellen?
Slide 46 - Open question
Welk van de vijf methoden om reactiesnelheid te beïnvloeden kan worden verklaard met het botsende deeltjes model?
A
Verdelingsgraad en katalysator
B
Soort stof, concentratie en temperatuur
C
Alle vijf de methodes kunnen worden verklaard met het botsende deeltjesmodel