woordleer - herhaling

Werkboek p. 115-122
Herhaling woordleer
1 / 58
next
Slide 1: Mind map
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 58 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkboek p. 115-122
Herhaling woordleer

Slide 1 - Mind map

1. Het werkwoord
Hij eet alle dagen een boterham met choco.

Hij zou alle dagen een boterham met choco willen eten.

Door al die chocolade is hij nu ziek.


Slide 2 - Slide

1. Het werkwoord
Hij eet alle dagen een boterham met choco.

Hij zou alle dagen een boterham met choco willen eten.

Door al die chocolade is hij nu ziek.


Slide 3 - Slide

1. Het werkwoord
Hij eet alle dagen een boterham met choco.
(eet: zww)
Hij zou alle dagen een boterham met choco willen eten.
(zou: hww - willen: hww - eten: zww)
Door al die chocolade is hij nu ziek.
(is: kww)

Slide 4 - Slide

1. Het werkwoord

Slide 5 - Slide

1. Het werkwoord

Slide 6 - Slide

2. Het lidwoord
De man kocht een sigaret en vijf blikjes bier.

Die kinderen hebben geen verjaardagsfeestje gegeven.

Het regent al dagen en het dak van het oude schuurtje in de tuin is niet meer waterdicht.

Slide 7 - Slide

2. Het lidwoord
De man kocht een sigaret en vijf blikjes bier.

Die kinderen hebben geen verjaardagsfeestje gegeven.

Het regent al dagen en het dak van het oude schuurtje in de tuin is niet meer waterdicht.

Slide 8 - Slide

2. Het lidwoord

Slide 9 - Slide

3. Het zelfstandig naamwoord
Mijn vader heeft me vorige week een brommer cadeau gedaan.

Liefde kan ingewikkeld zijn.

De ochtendstond heeft goud in de mond.

Slide 10 - Slide

3. Het zelfstandig naamwoord
Mijn vader heeft me vorige week een brommer cadeau gedaan.

Liefde kan ingewikkeld zijn.

De ochtendstond heeft goud in de mond.

Slide 11 - Slide

3. Het zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Slide

4. Het bijvoeglijk naamwoord
De verwarde jongen werd verliefd op het vrolijke meisje met haar prachtige, lange, blonde haren.

Op deze zonnige dag moet ik gelukkig niet gaan werken.

Dat liedje is prachtig!

Slide 13 - Slide

4. Het bijvoeglijk naamwoord
De verwarde jongen werd verliefd op het vrolijke meisje met haar prachtige, lange, blonde haren.

Op deze zonnige dag moet ik gelukkig niet gaan werken.

Dat liedje is prachtig!

Slide 14 - Slide

4. Het bijvoeglijk naamwoord
a) Voor het zelfstandig naamwoord

     bv.  De arme jongen, de oude man ...

b) Na het zelfstandig naamwoord   (kww!)

     bv.  De jongen is arm, de man is oud ...

Slide 15 - Slide

4. Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Slide

5. Het bijwoord
Vanavond zal ik goed kunnen slapen.

Dat vind ik een bijzonder mooie film.

Dat vind ik een bijzondere, mooie film.

Dat vind ik een heel erg mooie film.

Slide 17 - Slide

5. Het bijwoord
Vanavond zal ik goed kunnen slapen.

Dat vind ik een bijzonder mooie film.

Dat vind ik een bijzondere, mooie film.

Dat vind ik een heel erg mooie film.

Slide 18 - Slide

5. Het bijwoord

Slide 19 - Slide

Let op!
Let op het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord!


Slide 20 - Slide

Luna ZAL slagen voor het proefwerk Nederlands.
A
koppelwerkwoord
B
hulpwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 21 - Quiz

June was graag leerkracht GEWORDEN.
A
koppelwerkwoord
B
hulpwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 22 - Quiz

Het schijnt dat de grote man een tas en een gsm gestolen heeft in de buurt van het park.

Deze zin bevat:
A
4 lidwoorden
B
5 lidwoorden
C
6 lidwoorden
D
7 lidwoorden

Slide 23 - Quiz

Zijn hond is echt SCHATTIG!
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 24 - Quiz

De spaghetti smaakt LEKKER.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 25 - Quiz

De spaghetti is LEKKER.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 26 - Quiz

Ik denk dat de leerkracht vorige week heel boos was op onze klas.

Deze zin bevat:
A
1 bn, 1 bw
B
2 bn, 2 bw
C
2 bn, 1 bw
D
1 bn, 2 bw

Slide 27 - Quiz

6. Het telwoord
Ik heb veel geld uitgegeven door vier rondjes te trakteren.

Dit is al de zoveelste keer dat ik jullie vraag om te zwijgen.

De tweede man op de maan was Buzz Aldrin.

Enkele weken geleden ben ik derde geworden op een wedstrijd.

Slide 28 - Slide

6. Het telwoord
Ik heb veel geld uitgegeven door vier rondjes te trakteren.

Dit is al de zoveelste keer dat ik jullie vraag om te zwijgen.

De tweede man op de maan was Buzz Aldrin.

Enkele weken geleden ben ik derde geworden op een wedstrijd.

Slide 29 - Slide

6. Het telwoord

Slide 30 - Slide

7. Het voorzetsel
De kat zit te spelen met een bolletje wol op de kast.

Op zijn vlucht naar huis liep hij door de brandnetels, sprong hij over een rivier en liep hij langs donkere, verlaten baantjes.

Om twaalf uur kruip ik in mijn bed.

We houden van de lessen Nederlands!

Slide 31 - Slide

7. Het voorzetsel
De kat zit te spelen met een bolletje wol op de kast.

Op zijn vlucht naar huis liep hij door de brandnetels, sprong hij over een rivier en liep hij langs donkere, verlaten baantjes.

Om twaalf uur kruip ik in mijn bed.

We houden van de lessen Nederlands!

Slide 32 - Slide

7. Het voorzetsel

Slide 33 - Slide

8. Het voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord

Zij geeft hem een dikke knuffel.
Het is gevaarlijk, maar ik ben niet bang
We vertrouwden hen, maar ze verraadden ons.

Slide 34 - Slide

8. Het voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord

Zij geeft hem een dikke knuffel.
Het is gevaarlijk, maar ik ben niet bang.
We vertrouwden hen, maar ze verraadden ons.

Slide 35 - Slide

8. Het voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord

Mijn beste vriend heeft zijn arm gebroken.
Is jouw hond even schattig als de mijne?
Onze kinderen hebben haar fiets gestolen.

Slide 36 - Slide

8. Het voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord

Mijn beste vriend heeft zijn arm gebroken.
Is jouw hond even schattig als de mijne?
Onze kinderen hebben haar fiets gestolen.

Slide 37 - Slide

8. Het voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord

Die jongen viel achterover op dat voetbalveld.
Dit is jullie laatste kans!
Ik heb deze brief geschreven om je te bedanken.

Slide 38 - Slide

8. Het voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord

Die jongen viel achterover op dat voetbalveld.
Dit is jullie laatste kans!
Ik heb deze brief geschreven om je te bedanken.

Slide 39 - Slide

8. Het voornaamwoord
Het vragend voornaamwoord

Wie is Lady Gaga?
Wat gebeurt er op school?
Welke maatregelen zijn er genomen?
Wiens idee was dat?


Slide 40 - Slide

8. Het voornaamwoord
Het vragend voornaamwoord

Wie is Lady Gaga?
Wat gebeurt er op school?
Welke maatregelen zijn er genomen?
Wiens idee was dat?

LET OP: waar, wanneer, waarom, hoe ... zijn bijwoorden!


Slide 41 - Slide

8. Het voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord

Je schaamt je niet om jouw rommelige kamer.
U vergist zich, ik heb me bedacht.
We gedragen ons zoals het hoort.

Slide 42 - Slide

8. Het voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord

Je schaamt je niet om jouw rommelige kamer.
U vergist zich, ik heb me bedacht.
We gedragen ons zoals het hoort.

Slide 43 - Slide

9. Het voegwoord

Tuur en Quinten houden van Nederlands, maar ze haten biologie.
De leerkracht is boos omdat de leerlingen niet willen zwijgen.

Slide 44 - Slide

9. Het voegwoord

Tuur en Quinten houden van Nederlands, maar ze haten biologie.
De leerkracht is boos omdat de leerlingen niet willen zwijgen.

Slide 45 - Slide


Luister niet naar hem.
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
aanwijzend vnw
D
vragend vnw

Slide 46 - Quiz


Ik stuur m'n mannen naar Rome ...
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
aanwijzend vnw
D
vragend vnw

Slide 47 - Quiz


Laat me, Asterix!
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
aanwijzend vnw
D
vragend vnw

Slide 48 - Quiz

Hij wist niet dat het boek verdwenen was.

In deze zin is 'het' een
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
persoonlijk voornaamwoord

Slide 49 - Quiz

Ik hoorde hem HARDOP lachen met die ongelukkige en gaf hem een berisping.
Welke woordsoort is HARDOP?

Slide 50 - Open question

Ik hoorde hem hardop lachen met DIE ongelukkige en gaf hem een berisping.

Welke woordsoort is DIE?
A
een persoonlijk voornaamwoord
B
een aanwijzend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 51 - Quiz

Ik hoorde hem hardop lachen met die ongelukkige en GAF hem een berisping.

Welk soort werkwoord is GAF?
A
een hww
B
een kww
C
een zww

Slide 52 - Quiz

Ik hoorde hem hardop lachen met die ONGELUKKIGE en gaf hem een berisping.
Welke woordsoort is ONGELUKKIGE?

Slide 53 - Open question

Mijn blij verraste vriend lachte luid.
A
1 BN en 2 BW
B
3 BN, geen BW
C
2 BN, 1 BW

Slide 54 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Bepaald lidwoord
Dit krot is onbewoonbaar ; het moet gesloopt worden.
De vergadering van de ministerraad vond plaats in het paleis.
Ik vind het spijtig dat je ons verlaat.
De troubadour vertelde het spannende verhaal.

Slide 55 - Drag question

Benoem alle woordsoorten
1. Morgen zal ik uitslapen, want ik voel me niet goed.
2. Wie heeft die lelijke kleur voor haar slaapkamer uitgekozen?
3. In het vervallen huis wonen nu heel dikke spinnen en vleermuizen.

Slide 56 - Slide

Overzicht

Slide 57 - Slide

Oefeningen
Werkboek:

- oef 2, p.118
- oef 3, p.119
- oef 4, p.120
- oef 5, p.120-121
- oef 7, p.121-121
Extra: oef 3, p.151

Slide 58 - Slide