1.2 writing (21-9)

Hello V3K3! :) 





Phone in the phonebag? Coat in the hallway? Books, notebook, Chromebook & a pen on your table? Awesome!
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hello V3K3! :) 





Phone in the phonebag? Coat in the hallway? Books, notebook, Chromebook & a pen on your table? Awesome!

Slide 1 - Slide

Today

  • Checking your homework
  • Grammar: much / many & a / an
  • Game: 1.1 & 1.2 
  • Get to work

Slide 2 - Slide

Goals
At the end of this lesson...

  • You can use much and many correctly.
  • You can use a and an correctly.
  • You tested your knowledge on the words and
       grammar.
  • You actively participated in today's lesson. 

Slide 3 - Slide

Checking your (home)work
Wat was het huiswerk?
Leren: words unit 1.2
Maken: opdracht 12 t/m 14

Ik loop langs om te controleren. Je mag zachtjes kletsen tussendoor!

Slide 4 - Slide

Much and many
What do 'much' and 'many' mean (in Dutch)?

Slide 5 - Slide

Much and many
What do 'much' and 'many' mean (in Dutch)?




So what's the difference between the two?


VEEL

Slide 6 - Slide

Much
Many
Much gebruik je voor ontelbare woorden. Je kunt de zelfstandig naamwoorden niet tellen.

Don't put too much sugar in my tea! 

Je kunt suiker niet tellen. Het is een ontelbaar woord.
Many gebruik je voor telbare woorden. Je kunt de zelfstandig naamwoorden wél tellen.

Don't eat too many apples.

Je kunt appels wél tellen. Het is een telbaar woord.

Slide 7 - Slide

Fill in...
  1. ... time
  2. ... kids
  3. ... make-up
  4. ... tomatoes
  5. ... secrets

Slide 8 - Slide

Fill in...
  1. much time (1 tijd, 2 tijd kan niet)
  2. many kids (1 kind, 2 kinderen kan wel)
  3. much make-up (1 make-up, 2 make-up kan niet)
  4. many tomatoes (1 tomaat, 2 tomaten kan wel)
  5. many secrets (1 geheim, 2 geheimen kan wel)

Slide 9 - Slide

A en an
What do 'a' en 'an' mean (in Dutch)?

Slide 10 - Slide

A en an
What do 'a' en 'an' mean (in Dutch)?




What is the difference between the two? When do you use 'a' and when do you use 'an'?
EEN

Slide 11 - Slide

A
An
A zet je voor een woord als je een medeklinker hoort (p, k, t). 

A car, a school, a laptop...

Let op!
A unicorn (je schrijft een u, maar hoort een j). Het gaat om de klank!
An zet je voor een woord als je een klinker hoort (o, u, a). 

An apple, an elephant, an ear.

Let op!
An hour (je schrijft een h, maar hoort een ou). Het gaat om de klank!

Slide 12 - Slide

A / an? Vul in.
  1. ... mother
  2. ... orange
  3. ... oven
  4. ... day
  5. ...  used napkin

Slide 13 - Slide

A / an? Vul in.
  1. a mother (m-klank)
  2. an orange (o-klank)
  3. an oven (o-klank)
  4. a day (d-klank)
  5. a used napkin (j-klank)

Slide 14 - Slide

Get to work
Do:
Unit 1.2
  • Exercises 15 and 16 



We gaan straks samen nakijken.




How?
- Voor jezelf of in tweetallen
- Let op je volume
- Steek je vinger op bij vragen



timer
5:00

Slide 15 - Slide

G A M E     T I M E
Stof van 1.1 én 1.2

Slide 16 - Slide

Homework
Noteer in je agenda voor donderdag 23 september:

Maken: opdrachten 15 en 16
Leren: phrases 1.2 (p.73 tekstboek)

Slide 17 - Slide

Doelen
  • Wanneer gebruik je much en wanneer gebruik je many?
  • Wanneer gebruik je a en wanneer gebruik je an? 

Slide 18 - Slide